Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1835, 12-00305
Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1835, 12-00305
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 april 2013
- Datum publicatie
- 4 juli 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:1835
- Zaaknummer
- 12-00305
Inhoudsindicatie
Als vaststaand kan worden aangenomen dat de aanmaningsbrief door de inspecteur naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden. De omstangheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd of aangeboden rechtvaardigd het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaningsbrief op dat adres. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om redelijkerwijs te twijfelen aan de ontvangst of aanbieding van de aanmaningsbrief en daarmee het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
Nu belanghebbende niet binnen de in de aanmaningsbrief gestelde termijn aangifte heeft gedaan heeft de inspecteur terecht de verzuimboete opgelegd.
Uitspraak
kenmerk 12/00305
18 april 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord / kantoor Zaandam
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/6276 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 17 juni 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.766 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.440 en bij beschikking een bedrag van € 129 aan heffingsrente in rekening gebracht. Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 oktober 2011, de aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 maart 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking vernietigd, de belastingaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 april 2012. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.2 en 2.4 tot en met 2.7 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
Eiser geniet het gehele jaar 2008 een WAO-uitkering.
Verweerder heeft aan eiser omstreeks 28 februari 2009 een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2008 uitgereikt.
Verweerder heeft aan eiser op 22 december 2009 een herinneringsbrief voor het doen van deze aangifte verzonden.
(…)
Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2008, bij gebreke van een aangifte, met dagtekening 17 juni 2011 ambtshalve vastgesteld.
Tot de dossierstukken behoort een overzicht van de Fiscale Loon Gegevens (Fibase) van eiser over het jaar 2008. Hieruit blijkt dat eiser in 2008 een WAO-uitkering heeft genoten van € 24.766 waarop een bedrag van € 6.834 aan loonheffing is ingehouden.
Tot de dossierstukken behoort voorts een renterenseignering over 2008 ten name van eiser waarop de volgende gegevens staan vermeld:
Spaartegoeden saldi-begin: 126.092 saldi-eind: 134.727
Beursgenoteerde fondsen: waarde 2007: 648 waarde 2008: 1.212
Verweerder heeft een ambtsedige verklaring overlegd van [A] van 20 januari 2012, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Hierbij verklaar ik, [A], medewerker bij de Belastingdienst B/CICT, sector Exploitatie, dat de aanmaning tot het doen van aangifte Inkomstenbelasting t.n.v. [X] belastingjaar 2008 in de periode 16 tot en met 17 februari 2010 ter postbezorging is aangeboden.
(…)”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Het Hof voegt hier de volgende feiten aan toe.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een brief van 2 maart 2010 van de inspecteur aan belanghebbende. In de brief wordt belanghebbende er (nogmaals) op gewezen dat nog geen aangifte is gedaan (hierna: de aanmaningsbrief). In de brief wordt voorts medegedeeld (voor zover hier van belang):
“U moet over het jaar 2008 aangifte doen (…) voor de [IB/PVV] (…).
De aangifte moest vóór 1 april 2009 bij ons binnen zijn. Op 22 december 2009 heb ik u een herinnering gestuurd om alsnog aangifte te doen. (…)
U moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 16 maart 2010 bij ons binnen zijn. (…)
U bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het inkomen moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.”
Tot de stukken van het geding behoort voorts een schermprint met als kop
‘ABS / Raadplegen / Fiscale afspraken’
waarbij onder het tussenkopje
‘Aanmaning, Dagtekening’
de datum 02-03-2010 is vermeld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de inspecteur terecht de verzuimboete van € 226 heeft opgelegd.