Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2024, 11-00064 en 11-00065
Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2024, 11-00064 en 11-00065
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 juni 2013
- Datum publicatie
- 17 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:2024
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1654
- Zaaknummer
- 11-00064 en 11-00065
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat sprake is van een louter speculatieve transactie en niet van resultaat uit overige werkzaamheden. Aankoop van schilderij door kunsthandelaar samen met twee andere personen. Vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
kenmerken 11/00064 en 11/00065
13 juni 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst [Z] de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken 10/839 en 10/5466 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z] belanghebbende,
gemachtigde: mr. E.L.M. van der Sande (GrantThornton te Rijswijk),
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil (na verliesverrekening van € 168.472) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.423. Bij beschikking is het nog te verrekenen verlies vastgesteld op € 30.643. Tevens is bij beschikking € 7.008 heffingsrente vergoed.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.381 (na verliesverrekening van € 30.643), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 525.791 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 60.352. Bij beschikking is het nog te verrekenen verlies vastgesteld op nihil. Tevens is bij beschikking € 23.738 heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 januari 2010 de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 16 december 2010, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het nog te verrekenen verlies per ultimo 2004 vastgesteld op € 67.643, de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.739 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.423 en vastgesteld dat het openstaande verlies daarmee is verrekend en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten en teruggave van het griffierecht gelast.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 januari 2011, aangevuld bij brief van 23 februari 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 maart 2013 respectievelijk 29 maart 2013 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur en belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.7 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
Eiser is directeur-grootaandeelhouder van [P] [Z]B.V. (hierna: de BV). De BV handelt in kunst. Eiser is ook grootaandeelhouder in [X] B.V. (thans [E] [X] B.V.).
Op 18 september 2001 heeft de BV een bedrag van fl. 462.944,10 overgemaakt aan eiser. Met pen is op het bankafschrift van die betaling aangebracht de tekst: “inkoop 31001 [naam schilder] / [schilderij]”.
Op 24 oktober 2001 heeft eiser een overeenkomst gesloten met A. [A] en J. [B] onder de titel “Partnership Agreement”. De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“2. The hereabove partners are forming a partnership for the sole purpose of acquiring a painting by. [..] [naam schilder], entitled [schilderij], oil on canvas, measuring [a x b] cm., signed [plaats].
3. The purchase price of the above painting is $ 1,300,000.
4. The purchase price of $ 1,300,000 is to be shared by the partners as follows: [A.] [A]: $340,000; [X]: $480,000; [J.] [B]: $ 480.000.
5. The goal of this partnership is to sell the painting for the highest price possible. The profit (being the sale price minus de cost price and all expenses incurred over the duration of the partnership) shall be divided equally into three parts. Furthermore, upon completion of the sale each partner will receive his initial investment. The remaining profit will be equally divided among the three partners.
6. The initial sale price for the painting will be $ 2,200,000. (…)
7. (…)
8. If the painting is not sold by the time the [kunstbeurs] opens in 2002, [X] will have the right to show and sell the painting at the [kunstbeurs] in his stand. (…)
(…)”
Eiser heeft op 17 juni 2009 aan verweerder gezonden een specificatie van de privé-opnamen en stortingen van de rekening-courant tussen eiser en[X] B.V. (thans [E] [X] B.V.) over het jaar 2001. Op deze specificatie staat onder “Opnamen” een post met de naam “Aankoop participatie schilderij [naam schilder]” voor een bedrag van fl. 816.788.
[C]Art AG te Zürich heeft bij factuur van 31 mei 2002 aan eiser een derde van de kosten in rekening gebracht die verband houden met “1 painting by [naam schilder] [schilderij]”.
Bij e-mail van 19 november 2008 van Sotheby’s New York aan eiser, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Subject to confirmation after fysical inspection of this painting, we would value it for auction in todays’ market in the region of £250,000 – 350,000.
If you or your client would be interested in consigning this painting to auction, I would recommend including it in our Impressionist and Modern Art Day sale to be held in London in February 2009. (…)”
Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 afwaarderingsverliezen voor het schilderij in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten bedrage van respectievelijk € 37.000 en € 58.642.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het schilderij zich in een kluis bevindt en nog niet verkocht is.
3 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de participatie in het schilderij een werkzaamheid is, zodat de afwaardering van het schilderij een verlies vormt. Verweerder bestrijdt ten eerste dat eiser mede-eigenaar van het schilderij is, omdat bewijzen daarvan niet zijn overgelegd en niet duidelijk is hoe een eventuele participatie is gefinancierd. Ten tweede bestrijdt verweerder dat de participatie in het schilderij een werkzaamheid is.
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor € 370.642 heeft geparticipeerd in het schilderij en dus mede-eigenaar is. Weliswaar is de onder 2.3 bedoelde overeenkomst geen bewijs van mede-eigendom, maar ondersteund door de onder 2.5 bedoelde factuur, de onder 2.6 bedoelde e-mail en hetgeen eiser heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij het schilderij en zijn afspraken met de twee medeparticipanten vormt deze overeenkomst voldoende bewijs dat eiser heeft deelgenomen aan de aankoop van het schilderij. De onder 2.4 bedoelde specificatie vormt weliswaar geen bewijs dat eiser het genoemde bedrag van fl. 816.788 heeft geïnvesteerd in de aanschaf van het schilderij, maar wel een aanwijzing. De rechtbank acht de daarover ter zitting door eiser afgelegde verklaring geloofwaardig en gaat er daarom van uit dat dit bedrag aan medeparticipant [B] is overgemaakt ter nakoming van de onder 2.3 bedoelde overeenkomst. Dat eiser niet het bankafschrift heeft kunnen overleggen van zijn betaling aan [B], kan eiser niet worden tegengeworpen. De rechtbank acht de verklaring van eiser daaromtrent geloofwaardig, namelijk dat het bankafschrift wel aanwezig was en is gebruikt toen de vermogensopstelling werd opgesteld en dat het na het verstrijken van de bewaartermijn in het kader van een opruiming is weggegooid samen met de administratie sinds 1991.
Ten aanzien van de vraag of de participatie in het schilderij een werkzaamheid vormt, overweegt de rechtbank het volgende. In de onder 2.3 bedoelde overeenkomst is de aankoopprijs bepaald op US$ 1.300.000 en de verwachte verkoopprijs geschat op US$ 2.200.000. Eiser heeft ter zitting verklaard dat er in eerste instantie een serieuze koper was die de verwachte verkoopprijs wilde betalen. Eiser heeft het schilderij pas in maart of april 2002 gezien toen het schilderij in verband met de [kunstbeurs] naar [Q] werd vervoerd. Ongeveer in dezelfde periode belde een Japanse heer hem, die zich voorstelde als de verkoper van het schilderij aan medeparticipant [B]. Deze heer verklaarde dat de aankoopprijs van US$ 1.300.000 veel te hoog was. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen rezen bij eiser voor het eerst twijfels over de waarde van het schilderij. Eiser heeft vervolgens het schilderij vergeefs aangeboden op diverse beurzen wereldwijd. Het schilderij is nog steeds niet verkocht. Eiser heeft voorts verklaard samen met [B] in andere schilderijen te hebben geïnvesteerd. Verweerder heeft de stellingen van eiser weersproken. Volgens verweerder was er geen voorzienbaar voordeel en is geen sprake van werkzaamheden die een meer dan normaal rendement opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de participatie in het schilderij een werkzaamheid is en overweegt hiertoe het volgende. Gezien de onder 2.3 bedoelde overeenkomst kon eiser redelijkerwijs verwachten een voordeel te behalen bij de verkoop van het schilderij. Eiser heeft zich hierbij verlaten op het oordeel van [B], volgens eiser een gerenommeerd kunsthandelaar. Voorts acht de rechtbank de verklaring van eiser over zijn intentie – namelijk handel en geen belegging – aannemelijk, mede gelet op het beroep en de ervaring van eiser. Dat enige maanden later twijfels rezen over de waarde van het schilderij, doet er niet aan af dat een voordeel ten tijde van de participatie voorzien kon worden. Zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd is de waardering van kunstvoorwerpen onderhevig aan verandering vanwege de subjectieve aspecten die daarbij een rol spelen. Eiser heeft ook arbeid in de vervreemding gestoken die kan worden gekenschetst als uitstijgend boven normale, particuliere beleggingsactiviteiten. Hij heeft het schilderij immers meermaals aangeboden tijdens (internationale) kunstbeurzen. Eiser handelt ook via de BV in schilderijen. Niet is gebleken dat eiser voor de verkoop van het schilderij minder of andere werkzaamheden zou hebben verricht dan voor de verkoop via de BV. Ook heeft eiser ter zitting verklaard dat hij in dit geval niet via de BV in het schilderij heeft geparticipeerd, omdat zijn toenmalige medewerker daartegen bezwaar maakte, omdat dit soort investeringen hem indirect zou benadelen. Verweerder heeft deze stellingen niet weersproken.
Het schilderij dient op de balans van de werkzaamheid in beginsel te worden gewaardeerd op de aanschafwaarde. Op basis van goedkoopmansgebruik (het voorzichtigheidsbeginsel) kan het schilderij worden afgewaardeerd indien daarvoor aanleiding is. Eiser heeft aangevoerd dat hij eens in de drie of vier jaar beoordeelt of de voorraad van de BV dient te worden afgewaardeerd. Deze methode, die volgens eiser is gebaseerd op ervaring en bovendien praktisch is, is ook toegepast op het schilderij. In de onderhavige jaren werd het eiser duidelijk dat het schilderij moeilijker te verkopen was dan aanvankelijk gedacht en wellicht minder zou opbrengen. Verweerder heeft de door eiser gestelde mindere waarde van het schilderij alsmede de door eiser gehanteerde methode van afwaardering niet weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding de door eiser gestelde afwaardering in strijd te achten met goedkoopmansgebruik en volgt eiser in de in het beroepschrift gestelde berekeningen. (...)
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.