Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2038, 13-00030
Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2038, 13-00030
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juli 2013
- Datum publicatie
- 17 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:2038
- Zaaknummer
- 13-00030
- Relevante informatie
- Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 131
Inhoudsindicatie
Verwijzingszaak Hoge Raad 14 december 2012, nr. 12/00874, LJN BY6050.
In overeenstemming met de strekking van artikel 131 van de Waterschapswet wijst het Hof de zaak terug naar de heffingsambtenaar ter behandeling van de bezwaren tegen de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd. Het Hof oordeelt verder dat de rechtbank in haar uitspraak met betrekking tot de aanslagen in de watersysteemheffing (gebruiker), wegenheffing (gebruiker) en de zuiveringsheffing op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep en in zijn reactie op het verwijzingsarrest heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Uitspraak
kenmerk 13/00030
11 juli 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/735 van de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 aanslagen in de waterschapsbelastingen (watersysteemheffing gebruiker ad € 66,08, wegenheffing gebruiker ad € 18,46, zuiveringsheffing ad € 49,33, watersysteemheffing gebouwd ad € 122,62 en wegenheffing gebouwd ad € 31,83) van het waterschap Hollandse Delta opgelegd.
De aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd zijn opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 393.000. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 28 april 2009 en 1 juli 2009 de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2010, verzonden op 14 september 2010, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het gerechtshof ’s-Gravenhage ingekomen op 25 oktober 2010. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 november 2011 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Bij uitspraak van 27 december 2011 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de beslissing omtrent de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd vernietigd, de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar ter zake van de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd vernietigd, de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar ter behandeling van de bezwaren tegen de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd en het waterschap Hollandse Delta gelast aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Bij arrest van 14 december 2012, nr. 12/00874, LJN BY6050, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben bij brieven van respectievelijk 4 april 2013 en 18 januari 2013 gereageerd op het arrest van de Hoge Raad. Aan partijen zijn afschriften van de reactie van de wederpartij gezonden. Bij brief van 4 juni 2013 heeft de griffier de heffingsambtenaar een afschrift toegezonden van de door belanghebbende bij brief van 25 november 2011 ingediende nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 23 april 2013, verzonden naar het adres [adres] [Z], is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace-gegevens van PostNL is de enveloppe waarin de uitnodiging is verzonden op 24 april 2013 op het genoemde adres afgeleverd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende voert een eenpersoonshuishouden op het adres[adres] te [Z], gemeente [Q]. Hij stond op 1 januari 2009 in de gemeentelijke basisadministratie op voormeld adres ingeschreven. Belanghebbende had op 1 januari 2009 krachtens eigendom het genot van de onroerende zaak [adres] (hierna ook: de woning).
De gemeente [Q] ligt in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta.
De heffingsambtenaar van de gemeente [Q] heeft op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 393.000. Belanghebbende heeft tegen deze waardevaststelling bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 juni 2009 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd. Tevens heeft belanghebbende bij brief van 7 juni 2009 beroep ingesteld tegen deze aanslagen, welke brief door de rechtbank is ontvangen op 9 juni 2009.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 1 juli 2009, inzake de bezwaren van belanghebbende tegen de onder 2.4.1 vermelde aanslagen schrijft de heffingsambtenaar – voor zover hier van belang – het volgende:
“Gelet op het voorgaande deel ik uw standpunt niet. Voor wat betreft uw advies om dit te laten toetsen door de Rechtbank, merk ik op dat inmiddels door u beroep is ingesteld tegen de onderhavige aanslag. Dit is echter niet mogelijk. U kunt alleen beroep instellen tegen de onderhavige uitspraak op bezwaar. U hoeft hiervoor geen actie te ondernemen. Ik heb reeds een kopie van de onderhavige uitspraak aan de rechtbank doorgezonden.”
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 8 juli 2010 is onder meer het volgende vermeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar (evenals in het hierna opgenomen citaat uit de uitspraak van de rechtbank) worden aangeduid als eiser respectievelijk verweerder:
”Verweerder brengt desgevraagd naar voren het gaat om de WOZ-waarde zoals deze is vastgesteld voor het belastingjaar 2009.
Eiser brengt desgevraagd naar voren dat hij tegen die WOZ-waarde in beroep is gegaan. De wettelijke termijn van 6 weken om te reageren op het bezwaarschrift wordt niet door verweerder nageleefd. De stijging van de tarieven is al vanaf 2002 aan de gang, daarom het verzoek om het dossier vanaf 2002 tot 2009 kritisch te bekijken.”
Bij brief van 18 januari 2011 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende met betrekking tot de aan hem voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd het volgende medegedeeld:
”De waterschapswet bepaalt dat de heffingsmaatstaf voor de watersysteemheffing gebouwd en wegenheffing gebouwd de waarde in het economische verkeer is, zoals deze bij beschikking is vastgesteld op grond van de wet WOZ. De waarde van de onroerende zaak [adres] [Z] is voor 2009 verlaagd naar € 376.000,00. Om die reden zijn de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en wegenheffing gebouwd niet juist opgelegd.
Ik heb besloten de aanslag ambtshalve te verminderen met € 6,68 en deze nader vast te stellen op € 147,77.”
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op de door belanghebbende ingestelde beroepen – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
”2.3. Het bestreden besluit van 1 juli 2009
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2009 ook een aanslag (aanslagnummer: 371221992) waterschapsbelastingen opgelegd, bestaande uit: watersysteemheffing gebouwd € 122,62 wegenheffing gebouwd € 31,83. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juni bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser op 7 juni 2009 beroep ingesteld tegen de onderhavige aanslag. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De rechtbank zal ook op verzoek van partijen de rechtmatigheid van dit besluit beoordelen.
(…)
2.5.1. Eiser voert kennelijk mede als beroepsgrond aan, dat de in 2.1.3, 2.1.4 – 2.1.6 genoemde verordeningen [Hof: de Verordening Watersysteemheffing, de Verordening Wegenheffing en de Verordening Zuiveringsheffing] in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het verbod op willekeurige belastingheffing.
Bij de beoordeling van de keuzes die het bestuur heeft gemaakt bij de totstandkoming van de verordeningen van een waterschap, stelt de belastingrechter zich afstandelijk op. Voor rechterlijk ingrijpen is eerst plaats als wordt voldaan aan de criteria, inhoudende een zo hoge mate van onzorgvuldigheid dat moet worden gesproken van een onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. De rechtbank is niet gebleken van willekeurige heffingen omdat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Minst genomen mag van eiser verwacht worden dat hij een begin van een technische en financiële onderbouwing overlegt, die aannemelijk maakt dat de kosten stijgen en dalen zonder enige reden. Bij gebreke daarvan komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.
2.5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op het adres [adres] te [Z]. Nu de gemeente [Q] in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta ligt, is eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht als ingezetene van dit gebied aangemerkt. Tevens is niet in geschil dat eiser de eigenaar en de gebruiker van de woning is en daar een éénpersoonshuishouding voert. Eiser is derhalve aan te merken als belastingplichtige als bedoeld in de Verordening Watersysteemheffing, Verordening Wegenheffing en de Verordening Zuiveringsheffing.
De rechtbank is verder gebleken dat de aanslagen zijn opgelegd naar de in de Verordening genoemde bedragen, zodat de aanslagen naar een juist bedrag zijn opgelegd.
2.5.3. Hetgeen door eiser naar voren is gebracht ten aanzien van de jaren 2002 tot en met 2008 ligt thans niet ter toetsing bij de rechtbank voor nu voor deze jaren telkens aparte aanslagen zijn opgelegd en eiser hiertegen rechtsmiddelen had kunnen aanwenden.”