Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2044, 12-00035
Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2044, 12-00035
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juli 2013
- Datum publicatie
- 17 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:2044
- Zaaknummer
- 12-00035
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat door de parkeercontroleurs de toezegging is gedaan dat hem geen naheffingsaanslag parkeerbelasting zou worden opgelegd; de enkele mededeling “u kunt wegrijden” is daarvoor onvoldoende.
Uitspraak
kenmerk 12/00035
11 juli 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/2822 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 16 februari 2011 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 0,10 en € 51,90 aan kosten ter zake van het parkeren van een voertuig met kenteken [kenteken]. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 6 april 2011, de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 9 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 januari 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Het onderhavige hoger beroep van belanghebbende (kenmerk van het Hof: 12/00035) is ter zitting gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende inzake de hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelastingen met dagtekening 9 juni 2011 (kenmerk van het Hof: 12/00036). Al hetgeen in de ene zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak) aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“Op 16 februari 2011 stond de auto van eiser, althans op verzoek als belastingplichtige aangemerkt ingevolge artikel 3 lid 2 onder a van de verordening Parkeerbelasting 2011 van de Gemeente Amsterdam (hierna: verordening), een grijze Mercedes met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), om 14.56 uur geparkeerd in de [a-straat] te Amsterdam ter hoogte van perceelnummer 75. Er heeft toen een parkeercontrole plaatsgevonden. Bij de controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs in de auto aangetroffen. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.”
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring met dagtekening 4 oktober 2011 overgelegd van [Y]. In deze verklaring is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Op [16 februari 2011] was ik samen met [belanghebbende] en wij stonden bij zijn auto en op het moment dat de parkeercontroleurs kwamen, hadden ze aan ons gevraagd [of] wij weg gingen en wij antwoorden daarop dat we weg gaan en we gingen ook weg en daarmee ging de controleurs ook akkoord en dat is ook de reden waarom [belanghebbende] geen bon (uitdraai) heeft gekregen. Ik begrijp ook niet waarom [belanghebbende] achteraf een naheffingsaanslag heeft gekregen, terwijl de controleurs akkoord waren gegaan.”
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in beroep het volgende overwogen:
“Eiser heeft een getuigenverklaring van [Y] overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, dat toen eiser en getuigen bij de auto stonden om weg te rijden, de parkeercontroleur gezegd heeft dat geen naheffingsaanslag opgelegd zou worden. Eiser stelt geen naheffingsaanslag op de voorruit onder zijn ruitenwisser te hebben aangetroffen. Eiser mocht gezien de uitlating van de controleur erop vertrouwen dat aan hem geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
(…) Verweerder betwist dat de parkeercontroleur gezegd zou hebben dat geen naheffingsaanslag opgelegd zou worden.
(…)
1. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het parkeren op de genoemde plek en het genoemde tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was.
2. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen.
Tegenover de betwisting door verweerder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan hem door de parkeercontroleur een verweerder bindende toezegging zou zijn gedaan, inhoudende dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. In de eerste plaats heeft de parkeercontroleur, door de naheffingsaanslag op te leggen, niet gehandeld volgens de beweerdelijke toezegging. Verder heeft de parkeercontroleur geen melding gemaakt van een gesprek met eiser, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen als daarin de beweerdelijke toezegging zou zijn gedaan. De door eiser overgelegde verklaring, wat daar verder van zij, maakt de gestelde toezegging evenmin aannemelijk, nu daarin slechts gewag wordt gemaakt van een “akkoord” van de controleur met het wegrijden van eiser en niet van een toezegging tot het achterwege laten van een naheffingsaanslag. Dat eiser ervoor heeft gekozen om de getuige niet ter zitting mee te nemen om een nadere verklaring af te leggen, moet voor zijn rekening en risico worden gelaten.
De omstandigheid dat de naheffingsaanslag niet onder de ruitenwisser van de auto is aangebracht is evenmin een aanwijzing dat de beweerdelijke toezegging zou zijn gedaan. Uit de eigen stellingen van eiser volgt immers dat hij meteen na het gestelde gesprek met de parkeercontroleur is weggereden, kennelijk voordat de naheffingsaanslag was uitgeschreven.
3. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.”