Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2150, 12/00009

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2150, 12/00009

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 juli 2013
Datum publicatie
24 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:2150
Formele relaties
Zaaknummer
12/00009
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20

Inhoudsindicatie

Belanghebbende had in 2008 tot en met 8 augustus een belang van 100% in X Gmbh. Behalve deze verwerving heeft belanghebbende in 2008 geen andere activiteiten ontplooid. Nu belanghebbende niet (nagenoeg) het gehele jaar door deelnemingen heeft gehouden, is het door haar in 2009 geleden verlies geen houdsterverlies als bedoeld in art. 20, vierde lid, Wet Vpb 1969.

Uitspraak

kenmerk 12/00009

4 juli 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst / Rijnmond / kantoor Rotterdam, de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/697 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur

en

[X] B.V. te [Z], belanghebbende

gemachtigde: mr. drs. P. Boonstra (Van Campen & Partners Advocaten en Belastingadviseurs te Amsterdam)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 24 december 2010 het door belanghebbende in het boekjaar 2008 geleden verlies van € 56.393 aangemerkt als een houdsterverlies in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Tevens heeft de inspecteur bij beschikking van dezelfde datum het saldo van de boekwaarde van de vorderingen en schulden op verbonden lichamen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel b, Wet Vpb vastgesteld op -/- € 47.335.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 januari 2011, de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 2 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de in 1.1 genoemde beschikkingen vernietigd.

1.4.

Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 januari 2012, aangevuld bij brief van 3 februari 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door belanghebbende is gereageerd bij conclusie van dupliek.

1.6.

Op 15 maart 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. Eiseres had in 2008 tot en met 8 augustus 2008 een belang van 100% in [X] GmbH. De liquidatie van deze deelneming is op 8 augustus 2008 voltooid. Eiseres heeft geen andere deelnemingen en evenmin heeft eiseres andere activiteiten ontplooid.

2.2.

Het boekjaar van eiseres is 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

2.3.

De periode van 1 januari 2008 tot en met 8 augustus 2008 is minder dan 90% van het boekjaar van eiseres.

2.4.

Eiseres heeft als doel zich bezig te houden met houdster- en financieringsactiviteiten. Het door eiseres geleden verlies in 2008 is € 56.393. Dit verlies is ontstaan door kosten welke zijn gemaakt in het kader van houdsteractiviteiten.”

2.2.Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Hieraan voegt het Hof nog toe dat namens belanghebbende ter zitting van het Hof – niet weersproken door de inspecteur – is verklaard dat de deelneming van belanghebbende in augustus 2008 “is geliquideerd, ontbonden en uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is primair in geschil of de inspecteur ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

3.2.

Evenals bij de rechtbank is tussen partijen voorts nog in geschil of het door belanghebbende geleden verlies in 2008 dient te worden aangemerkt als houdsterverlies in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Wet Vpb.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6. Beslissing