Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2358, 12/00460

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2358, 12/00460

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juli 2013
Datum publicatie
7 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:2357
Zaaknummer
12/00460
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.12

Inhoudsindicatie

Landbouwvrijstelling. Verkoop cultuurgrond waarop koper bouwblokbestemming kan verkrijgen. Waardetoename naar evenredigheid toerekenen aan ondergrond bestemd voor woning (belast) en ondergrond bestemd voor bedrijfsgebouwen (vrijgesteld).

Uitspraak

kenmerk 12/00460

18 juli 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: H.M. van den Brink (Flynth adviseurs + accountants te Zwaagdijk)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/6454 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 20 augustus 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.996 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.859 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 november 2011, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.176 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.859.

1.3.

Bij uitspraak van 15 mei 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 juni 2012, aangevuld bij brief van 18 juli 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.9. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de verderop in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“ 2.1. Eiser exploiteert een bloembollen- en bolbloemenbedrijf te [Z].

2.2.

Bij koopovereenkomsten van 2 april 2007 heeft eiser twee percelen land aan de [a-weg] te [Z] verkocht, beide groot 2.99.50 ha (hierna gezamenlijk: de percelen). Het ene perceel is verkocht aan [B] voor een koopsom van € 200.000 en het andere perceel is verkocht aan [C] voor eveneens € 200.000.

2.3.

De percelen zijn door eiser binnen zijn bedrijf steeds aangewend als cultuurgrond en hebben ten tijde van de verkoop volgens het bestemmingsplan van de gemeente [Q] de bestemming ‘agrarische doeleinden’, hetgeen betekent dat hierop geen agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gerealiseerd.

2.4.

[B] en [C] (hierna: de kopers) oefenen tevens een agrarisch bedrijf uit. In de beide koopovereenkomsten van 2 april 2007 is, voor zover van belang, opgenomen:

“feitelijke levering, staat van het verkochte

Artikel 5

(…)

6. Koper is voornemens het registergoed als volgt te gebruiken:

Als toekomstig bouwblok met land

(…)”

2.5.

Ten behoeve van de realisatie van bouwblokken op de beide percelen hebben beide kopers op 20 maart 2007 een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan [Naam bestemmingsplan] van de gemeente [Q] ingediend.

2.6.

Op 13 september 2007 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente [Q] het besluit genomen om de bestemming ‘agrarische doeleinden’ die rust op de percelen [a-weg] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te wijzigen in de bestemming ‘bebouwing voor agrarische doeleinden’. Volgens het bestemmingsplan van de gemeente [Q] zijn gronden met laatstgenoemde bestemming bestemd voor: de uitoefening van reële en volwaardige agrarische bedrijven met daarbij behorende bouwwerken, waaronder (agrarische) bedrijfswoningen en (agrarische) bedrijfsgebouwen.

2.7.

De percelen zijn op 4 december 2007 geleverd aan de kopers.

2.8.

In een brief van 26 mei 2011 schrijft [D] namens de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam aan verweerder:

“Een redelijke oppervlakte van de ondergrond en erf voor een nieuw te bouwen agrarische bedrijfswoning in het buitengebied zal gemiddeld tussen 750 m2 en 1000 m2 liggen.

De waarde van 750 m2 grond voor een bedrijfswoning zal circa € 75.000,-- bedragen en van 1000 m2 circa € 90.000,--.

Uitgaande van een waarde van € 180.000,-- tot € 200.000,-- voor een agrarisch bouwblok van 1 ha t.b.v. een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen, kan aan een woonkavel van 750 m2 37% tot 42 % van de totale bedrijfskavel toegerekend worden en aan een woonkavel van 1000 m2 45 % tot 50%.

Rekening houdend met het feit dat de waarde agrarisch onbebouwd in april 2007 op circa € 3,25 p/m2 lag adviseer ik je om de door de heer [X] in april 2007 voor € 200.000,-- gekochte 3 ha te splitsen in:

> 2 ha onbebouwd € 65.000,--

> 1 ha overige grond € 135.000,--

In de 1 ha overige grond zit een aandeel potentiële woonkavel van € 60.000,-- en restant ad € 75.000,-- t.b.v. toekomstige bedrijfsgebouwen en bedrijfserf.

Naar ik heb begrepen heb je de adviseur van de heer [X] reeds toegezegd voor de 2 ha onbebouwde grond een totaalbedrag van € 70.000,-- als WEVAB-waarde aan te houden.

Rekening houdend met dit gegeven zit dan in de resterende € 130.000,-- een aandeel potentiële woonkavel van € 57.500,-- en € 72.500,-- t.b.v. toekomstige bedrijfsgebouwen en bedrijfserf.”

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de volgende winst in aanmerking genomen ter zake van de verkoop van de percelen:

Opbrengst woonkavels 2* € 57.500 = € 115.000

Af: waarde als cultuurgrond 2* (1.000 m2 à € 3,50) = € 7.000

Belaste winst € 108.000”

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan toe dat in de beide koopovereenkomsten van 2 april 2007 de ontbindende voorwaarde is opgenomen dat door de gemeente [Q] "geen instemming/toestemming/ medewerking wordt verleend voor het kunnen realiseren van een bouwblok op het verkochte".

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil tot welk bedrag de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 van de Wet IB 2001 van toepassing is op de winst die is gerealiseerd bij de verkoop van de percelen.

3.2.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de pleitnota's in eerste en tweede aanleg.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.856 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.859. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 De beslissing van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing