Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2634, 12/00110

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2634, 12/00110

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 augustus 2013
Datum publicatie
28 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:2634
Zaaknummer
12/00110
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67d

Inhoudsindicatie

Het indienen van een aangiftebiljet nadat de omstreden aanslag is vastgesteld en de boete is opgelegd kan niet worden aangemerkt als het doen van aangifte. Ook een "artikel 67d AWR-boete" verlangt een aanmaning. Hoogte vergrijpboete juist. Belanghebbende heeft op geen enkel moment blijk gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.

Uitspraak

Kenmerk 12/00110

22 augustus 2013

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/2270 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 september 2010 aan belanghebbende over het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.000. Tegelijk met het vaststellen van deze belastingaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 2.847.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 maart 2011, de belastingaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 14 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 januari 2012, aangevuld bij faxbericht van 30 september 2012.

1.5.

Bij op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van 22 mei 2012 heeft de veertiende enkelvoudige belastingkamer van het Hof Amsterdam belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep met de overweging dat belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan. Bij uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer van 9 augustus 2012 is het daartegen gerichte verzet van belanghebbende gegrond verklaard. De zaak is vervolgens verder in behandeling genomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als “eiser” en de inspecteur als “verweerder”):

“2.1. Eiser is geboren op 25 december 1975 te [...] (Frankrijk) en heeft de [...] nationaliteit.

2.2.

Sinds 1993 heeft eiser een permanente verblijfsvergunning. Eiser is op 4 mei 1993 gehuwd met [A]. Eisers echtgenote is niet in het bezit van een geldige verblijfsvergunning en is geregistreerd [als] ongewenste vreemdeling.

2.3.

Eiser en zijn echtgenote hebben vier kinderen, [B] (geboren 18 november 2001), [C] (geboren 20 augustus 1996), [D] (geboren 15 juni 1995) en [E] (geboren 24 juni 1994).

2.4.

Eiser en zijn vier kinderen wonen aan de [F-straat 1] te [Z], alwaar zij ook zijn ingeschreven. Op dit adres stond tevens eisers echtgenote ingeschreven van 14 augustus 2000 tot 8 juli 2010.

2.5.

Eiser voert een procedure om op basis van gezinshereniging een blijvende verblijfsvergunning te verkrijgen voor zijn vier kinderen. Eisers advocaat heeft schriftelijk verklaard dat eiser maandelijks met zijn vier kinderen afreist naar Frankrijk om zijn echtgenote te bezoeken.

2.6.

Eiser geniet sinds 1 september 2000 een bijstandsuitkering van de gemeente [Z]. In 2009 bedroeg het totale bedrag van de uitkering € 19.378, waarop € 4.485 aan loonheffing is ingehouden. Op eisers uitkering is beslag gelegd. Vanaf 1 januari 2009 vinden op de uitkering inhoudingen plaats en word het vakantiegeld niet uitbetaald. Eiser ontvangt na de inhoudingen maandelijks een bedrag van € 167,02.

2.7.

In verband met een reïntegratietraject is door A-REA Artsen en Arbeidsdeskundigen een rapport opgesteld d.d. 14 februari 2008 waarin onder meer is vermeld dat eiser samenwoont met zijn vrouw en vier kinderen.

2.8.

Eiser beschikt over een bankrekening met nummer [...] en over een [...]-rekening met nummer [...].

2.9.

Eiser heeft sinds 27 september 2008 een auto, merk Chrysler [...], met kenteken

[...] op zijn naam staan.

2.10.

Gedurende het jaar 2009 heeft eiser een bedrag van € 1.532 aan huur- en zorgtoeslag op zijn bankrekening ontvangen. Overige toeslagen waar eiser recht op had, zijn niet aan hem uitbetaald, maar zijn verrekend met openstaande schulden motorrijtuigenbelasting uit eerdere jaren.

2.11.

Met dagtekening 15 januari 2009 is aan eiser een voorlopige aanslag ib/pvv 2009 opgelegd in verband met uitbetaling van de alleenstaande ouderkorting. De voorlopige aanslag resulteerde in een teruggave van € 644, welk bedrag is verrekend met openstaande schulden motorrijtuigenbelasting.

2.12.

Met dagtekening 15 augustus 2009 is een aanvullende voorlopige aanslag ib/pvv 2009 opgelegd in verband met de aanpassing van de aanvullende ouderkorting naar een bedrag van € 902. De negatieve voorlopige aanslag ten bedrage van € 259 is niet aan eiser uitbetaald, maar verrekend met openstaande schulden motorrijtuigenbelasting.

2.13.

In juni 2010 heeft de Belastingdienst een Porsche Cayenne met onjuiste Belgische kentekenplaten in beslag genomen. De auto stond geparkeerd voor het huis van eisers moeder. De auto stond in België geregistreerd op naam van eisers echtgenote die op dat moment ingeschreven stond op het adres van eiser. Eisers echtgenote beschikt niet over een rijbewijs. De Belastingdienst heeft conservatoir beslag gelegd op de auto en heeft vervolgens drie maanden onderzoek gedaan naar het inkomen van eiser en zijn echtgenote. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de in 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen [Hof: bij de rechtbank was ook een beroep inzake een aan belanghebbende over het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet aan de orde, het hoger beroep inzake deze aanslag is ter zitting van het Hof ingetrokken] opgelegd en zijn voorts voor het jaar 2008 en 2010 aanslagen opgelegd. Tegen de aanslagen voor het jaar 2008 heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld. Tegen de aanslagen voor het jaar 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt, welk bezwaar door verweerder ongegrond is verklaard. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de aanslagen voor het jaar 2010.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

Op 13 augustus 2010 stuurde de inspecteur belanghebbende een brief (hierna: de aanmaning) waarin onder meer staat:

“Betreft

Aanmaning aangifte voor het jaar 2009

[…],

U bent uitgenodigd om uw aangifte in [t]e dienen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen […] 2009.

De inleverdatum hiervoor is inmiddels verstreken. De aangifte heb ik nog niet ontvangen.

U krijgt de gelegenheid alsnog aangifte te doen binnen 10 werkdagen […] na dagtekening van deze brief. Als u binnen deze termijn geen aangifte doet, wordt de aanslag vastgesteld op basis [v]an een geschat bedrag en kunnen één of meerdere boeten worden opgelegd. De boete voor het te laat doen van een aangifte kan meer dan € 1.000 bedragen. Bovendien is het niet doen van aangifte strafbaar.

[…]

Let op!

Ik verleen geen uitstel meer voor het doen van aangifte.”

2.4.

In het in beroep (voor de rechtbank) ingediende verweerschrift (waarin belanghebbende wordt aangeduid als “eiser”) van de inspecteur is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Op 25 augustus 2010 heeft eiser tot tweemaal toe gebeld met de behandelend inspecteur, in casu [G]. Deze heeft van deze 2 gesprekken de volgende notitie in zijn verslag gemaakt:

“Woensdag 25 augustus 2010. Telefoon van [X] om ongeveer 15:00 uur.

Wat hij moest met de aangifte. Ik heb gezegd: invullen en terugsturen. Hij wist niet hoe hij dat moest doen. Hij zou iemand zoeken die de aangifte voor hem in k[o]n vullen. De aangifte zou er dan volgende week zijn. Ik heb gezegd dat hij een aanmaning heeft gekregen en dat da[a]rin staat dat de aangifte vóór vrijdag 27 augustus ingediend moet zijn.

25 augustus 2010. Telefoon van [X] om ongeveer 15:45 uur.

Hij kon niemand vinden die zijn aangifte kon invullen, hij had een paar mensen benaderd. Het was wat ingewikkeld. Hij vroeg of de belastingdienst de aangifte kon invullen. Ik heb gezegd dat de belastingdienst dat niet doet en dat hij zijn jaaropgave nodig had. Alleen tijdens de huba en dat is in maart. [X] zei dat de aangifte er dan de volgende week zou zijn, hij zou de aangifte afgeven. Ik heb weer gezegd dat de aangifte vóór vrijdag 27 augustus 2010 ingeleverd moet zijn.

[G]

26 augustus 2010” ”

2.5.

Belanghebbende heeft niet binnen 10 werkdagen na de dagtekening van de aanmaning en evenmin op enig ander tijdstip voordat de aanslag en de boetebeschikking zijn vastgesteld de aangifte IB 2009 ingediend.

2.6.

De aanslag IB 2009, gedagtekend 9 september 2010, is opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is gespecificeerd:

-

Loon uit vroegere dienstbetrekking (bijstandsuitkering) € 19.378;

-

Resultaat uit overige werkzaamheden € 15.622.

Het resultaat uit overige werkzaamheden heeft de inspecteur gebaseerd op een volgens hem bij belanghebbende aanwezig inkomenstekort. Dit tekort bedroeg volgens de inspecteur ten minste € 27.209.

2.7.

Op 20 september 2010 heeft belanghebbende een aangiftebiljet IB 2009 ingediend. Daarin heeft hij als inkomen uitsluitend zijn bijstandsuitkering (ten bedrage van € 19.378) in opgenomen.

2.8.

In 2011 is belanghebbende gescheiden van [A] (hierna: ex-echtgenote). Door belanghebbende zijn bij zijn hoger beroepschrift twee schriftelijke verklaringen (in de Franse taal), beide gedateerd 27 september 2012, van [H] (de vader van de ex-echtgenote) gevoegd. In zijn hoger beroepschrift schrijft belanghebbende, voor zover van belang, over deze verklaringen: “Bijgaand een verklaring dat hij [Hof: de vader van de ex-echtgenote] de kosten van haar [Hof: de ex-echtgenote] levensonderhoud betaald. Voorts een verklaring dat hij [Hof: de vader van de ex-echtgenote] de kosten op zich neemt zodat zijn kleinkinderen elke maand wat geld krijgen voor kleding etc..” In de verklaringen is samengevat opgenomen dat de vader van de ex-echtgenote € 700 per maand aan zijn dochter geeft en € 60 á € 70 per jaar voor de kinderen van de ex-echtgenote betaald.

Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof een kopie van een “Titre de séjour, carte de resident” van de vader van de ex-echtgenote (verder de verblijfsvergunning) overgelegd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur terecht en tot de juiste bedragen de onderhavige aanslag en boetebeschikking heeft opgelegd.

De ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank is in hoger beroep niet meer in geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing