Gerechtshof Amsterdam, 12-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2951, 10/00278
Gerechtshof Amsterdam, 12-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2951, 10/00278
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 september 2013
- Datum publicatie
- 13 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:2951
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1465, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/00278
Inhoudsindicatie
Na verwijzing (HR 16 december 2011, nr. 10/00601 inzake ‘soortaandelen’) komt het Hof tot het oordeel dat de inspecteur beschikt over een ‘nieuw feit’ dat navordering rechtvaardigt. Hetgeen belanghebbende ten aanzien van zijn aandelen in zijn aangifte had vermeld is niet van dien aard dat de inspecteur gehouden was tot nader onderzoek. Wat betreft de overige resterende geschilpunten komt het Hof tot hetzelfde oordeel als in het hoger beroep waarin onder nr 11/00968 op dezelfde dag uitspraak is gedaan.
Uitspraak
kenmerk 10/00278
12 september 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden, kantoor Haarlem, de inspecteur
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/8654 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
[X] te[Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.J. Hamer
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar bedrag van NLG 9.008.769 (de navorderingsaanslag).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8 november 2007 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 1 april 2010 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 april 2010, aangevuld bij brief van 17 mei 2010. Vervolgens hebben partijen verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de rechtbank nog zeven andere uitspraken heeft gedaan ten aanzien van zeven andere aandeelhouders die in dezelfde situatie verkeren als belanghebbende. Onder verwijzing naar het cassatieberoep (van de inspecteur tegen een uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank) van drie van deze aandeelhouders, verzoeken partijen aanhouding totdat de Hoge Raad op dit cassatieberoep heeft beslist. Dit eensluidend verzoek van partijen heeft het Hof ingewilligd.
Bij arresten van 16 december 2011 (nrs. 10/00601, 10/00610 en 10/00614) heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie gegrond verklaard, de uitspraken van het gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd, en de zaak verwezen naar het Hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
De inspecteur heeft bij brief van 1 februari 2012 en de gemachtigde van genoemde drie aandeelhouders heeft bij brief van 10 februari 2012 gebruik gemaakt van de door het Hof geboden gelegenheid schriftelijk op het arrest van de Hoge Raad te reageren. Bij brief van 14 september 2012 heeft deze gemachtigde nadere stukken overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft met datum 14 september 2012 een nader stuk ingediend met bijlagen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
Tijdens de mondelinge behandeling is het onderhavige hoger beroep gelijktijdig (maar niet gevoegd) behandeld met de hogere beroepen inzake de navorderingsaanslagen die aan zeven andere aandeelhouders zijn opgelegd die in dezelfde positie verkeren als belanghebbende (procedures met kenmerknummers 11/00698, 11/00696, 10/00274, 10/00276, 10/00277, 10/00967 en 10/00968). Ter zitting is afgesproken dat al hetgeen - door de verschillende gemachtigden - ter zitting naar voren wordt gebracht en al hetgeen aan stukken in de diverse dossiers is opgenomen, geacht wordt te zijn gesteld en overgelegd in alle (overige) zaken. Belanghebbende en de andere aandeelhouders hebben kopieën ontvangen van elkaars stukken en zijn op de hoogte van elkaars zaken.
De inspecteur heeft bij brief van 27 september 2012 een berekening gezonden aan gemachtigde en aan het Hof met daarin opgenomen (zoals ter zitting van 26 september 2012 overeengekomen) de beurskoersen van[F] US op 27 april 2000, 26 mei 2000 en 30 mei 2000 en de daarbij te hanteren wisselkoers voor Amerikaanse dollars. Een afschrift van deze brief is naar de gemachtigden van de andere aandeelhouders verzonden.
Ter zitting heeft gemachtigde Langereis, mede namens de andere gemachtigden voor de andere aandeelhouders, een voorlopig bewijsaanbod gedaan inzake het moment van ondertekening van een akte van aandelenruil. Bij brief van 11 oktober 2012 heeft het Hof gemachtigden in de gelegenheid gesteld om dienaangaande, desgewenst, nader bewijs te leveren.
Bij brieven van 16 oktober 2012, 19 oktober 2012, 25 oktober 2012, 23 november 2012, 3 december 2012, 4 december 2012, 5 december 2012, 12 december 2012, 24 januari 2013 en 25 februari 2013 hebben (de verschillende) gemachtigden het Hof dienaangaande nader bericht en in dat kader zijn diverse stukken en een CD-ROM overgelegd. Afschriften van de stukken en een kopie van de CD-ROM zijn aan de inspecteur toegezonden.
Bij brieven van 22 november 2012, 12 december 2012, 7 januari 2013 en 11 maart 2013 heeft de inspecteur dienaangaande gereageerd. Afschriften hiervan zijn aan de verschillende gemachtigden toegezonden.
In laatstgenoemde brief geeft de inspecteur toestemming om zonder nadere zitting op het hoger beroep te beslissen. Bij faxberichten van 2 april 2013 en 3 april 2013 geven de verschillende gemachtigden van alle aandeelhouders waaronder belanghebbende, het Hof eveneens toestemming om zonder nadere zitting op het hoger beroep te beslissen.
2 Feiten
In 1993 zijn negen personen een onderneming gestart. Het doel van de onderneming was het ontwikkelen en fabriceren van draadloze netwerkapparatuur. De onderneming is in 1994 ingebracht in de besloten vennootschap '[AA]' (hierna: [AA]) tegen uitreiking van aandelen aan de negen oprichters.
Belanghebbende is op 20 juli 1998 benoemd tot directeur van [AA]. Na zijn benoeming heeft hij in hetzelfde jaar 1.000 aandelen verkregen ad NLG 500 per stuk, de verkrijgingsprijs bedraagt derhalve NLG 500.000.
Op 20 juli 1999 zijn de statuten van [AA] gewijzigd. De aandelen zijn gesplitst in stukken van NLG 0,05 nominaal en zijn verdeeld in gewone aandelen A (hierna: aandelen A) en non-cumulatief converteerbare preferente aandelen B (hierna: aandelen B).
In het najaar van 1998 heeft [AA] opties toegekend aan diverse werknemers. Belanghebbende kreeg 160.000 opties op aandelen A met een uitoefenprijs van NLG 2,75 per aandeel.
Op 20 juli 1999 zijn de statuten van [AA] gewijzigd. De aandelen zijn gesplitst in stukken van NLG 0,05 nominaal en zijn verdeeld in gewone aandelen A (hierna: aandelen A) en non-cumulatief converteerbare preferente aandelen B (hierna: aandelen B).
Per 20 juli 1999 bezit belanghebbende na de splitsing 200.000 aandelen A en 160.000 opties op aandelen A. Zijn aandelenbelang bedroeg na emissie (200.000/2.441.837 * 100%) 8,20% van het geplaatste aandelenkapitaal van aandelen A en (200.000/3.714.565 * 100%) 5,38% van het totale geplaatst aandelenkapitaal (A en B).
Bij notariële akte van 29 oktober 1999 zijn aandelen A, opties op aandelen A en aandelen B uitgegeven. Belanghebbende heeft deelgenomen aan deze emissie en verkreeg 30.000 aandelen B tegen betaling van NLG 150.000.
Na deze emissie bezat belanghebbende 200.000 aandelen A en 30.000 aandelen B met een totale verkrijgingsprijs van NLG 650.000 (NLG 500.000 plus NLG 150.000) en voorts 160.000 opties op aandelen A. Belanghebbende had afgerond, na deze laatste emissie 3,9% van het totale geplaatste aandelenkapitaal.
Het Hof verwijst voorts naar de feiten met nummers 2.6 t/m 2.18, 2.20 t/m 2.26 en 2.28 zoals vastgesteld in zijn uitspraak van heden in de zaak met kenmerk 11/00968 betreffende een aan [Bb] opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor (eveneens) het jaar 2000. Het hoger beroep van [Bb] is, op verzoek van partijen, gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende. Een afschrift van de uitspraak inzake het hoger beroep van [Bb] is aan deze uitspraak gehecht. Het Hof merkt daarbij op dat het onderhavige hoger beroep - met wederzijdse toestemming - gelijktijdig (maar niet gevoegd) is behandeld met het hoger beroep van [Bb], en belanghebbende en [Bb] kopieën hebben ontvangen van elkaars stukken en op de hoogte zijn van elkaars zaken.
Belanghebbende heeft in ruil voor zijn 200.000 aandelen A en 30.000 aandelen B en 160.000 opties op aandelen A verkregen: 116.251 aandelen en 80.870 opties[F] US.
In de ‘Share Purchase Agreement’ (zowel in de versie SPA-6 als de versie SPA-54) is onder article 5.2 een ‘Lock-up’ bepaling opgenomen. Op grond van deze lock-up bepaling mag na de aandelenruil gedurende een zekere periode nog niet vrij worden gehandeld in de nieuw verkregen opties en aandelen[F] US.
De beperking houdt in dat belanghebbende tot 23 augustus 2000 niet mag handelen, vanaf 23 augustus 2000 maximaal 50% van de aandelen mag verhandelen, vanaf 23 augustus 2001 nog eens 25% van de aandelen en dat vanaf 23 augustus 2002 de resterende 25% van de aandelen zodat dan alle aandelen vrij verhandelbaar zijn.
In het rapport van[S] van 4 november 2008 wordt ten aanzien van de voor [Bb] geldende lock-up geconcludeerd tot een waardevermindering van 33,23% voor de aandelen met een lock-up van drie maanden (23 augustus 2000), een waardevermindering van 80,17% voor de aandelen met een lock-up van 15 maanden (23 augustus 2001) en een waardevermindering van 91,52% voor de aandelen met een lock-up van 27 maanden (23 augustus 2002). Voor belanghebbende gelden dezelfde data en percentages.
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2000 opgelegd, conform de ingediende aangifte.
Op 30 december 2005 schrijft de inspecteur aan belanghebbende onder meer:
"Uit recent opgekomen informatie is mij gebleken dat u in 2000 winst uit aanmerkelijk belang hebt genoten in de zin van artikel 20a, lid 1 Wet IB 1964 en dat u dit niet hebt opgegeven in uw aangifte inkomstenbelasting 2000.
Volgens mijn gegevens had u een belang van circa 9,1% in het geplaatst aandelenkapitaal van een soort aandelen in [[AA]]. Dit betekent dat u een aanmerkelijk belang had in de zin van artikel 20a, lid 3 Wet IB 1964. (…).
Aan de hand van mij ter beschikking gestelde informatie heb ik de verkrijgingsprijs van de door u in 2000 vervreemde aandelen vastgesteld op f 650.000. Volgens mijn inschatting moet u minimaal 116.250 aandelen in [F] US] verkregen als tegenprestatie. De waarde van deze aandelen bedroeg op verkoopdatum $ 33,22 (f 78,40) per stuk. De overdrachtsprijs moet derhalve minimaal f 9.114.000 hebben bedragen.
Resumerend betekent dit dat u volgens mijn inschatting een winst uit aanmerkelijk belang moet hebben genoten van f 8.464.000. Ter behoud van rechten leg ik een navorderingsaanslag op uitgaande van een winst uit aanmerkelijk belang van f 9.000.000."
Met dagtekening 31 december 2005 is de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag bedrag van NLG 9.008.769, op basis van een bijtelling/correctie winst uit aanmerkelijk belang, van NLG 9.000.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2007 wordt het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
3 Geschil in hoger beroep na verwijzing
In hoger beroep is, na het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011, nr. 10/00610, niet langer in geschil dat belanghebbende in 2000 aandelen heeft vervreemd die tot een aanmerkelijk belang behoorden.
In hoger beroep is - na verwijzing door de Hoge Raad - nog in geschil:
a. of de inspecteur beschikt over een ‘nieuw feit’ dat navordering rechtvaardigt, danwel of belanghebbende te kwader trouw was;
b. of de inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslag handelt in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel; c. of de ruil van aandelen [AA] tegen aandelen[F] US kan worden aangemerkt als aandelenfusie in de zin van artikel 14b, Wet IB 1964, op grond waarvan belanghebbende het vervreemdingsvoordeel in het onderhavige jaar op grond van artikel 20f van de Wet IB 1964 niet in aanmerking behoeft te nemen; d. of het moment waarop de aandelen [AA] zijn vervreemd is gelegen op 27 april 2000 (standpunt belanghebbende) of op 29 mei 2000 (standpunt de inspecteur); e. op welk bedrag de verkrijgingsprijs alsmede de vervreemdingprijs van de aandelen [AA] gesteld moet worden, waarbij mede bepaald moet worden wat de invloed van de 'lock-up-clausule' op de waarde van de verkregen aandelen[F] US is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en die zij ter zitting hebben aangevoerd.
De inspecteur concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag.