Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3685, 12/00768
Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3685, 12/00768
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2013
- Datum publicatie
- 30 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:3685
- Zaaknummer
- 12/00768
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding bezwaar en beroep.
Nu het bezwaar van belanghebbende niet is gericht tegen een besluit van de inspecteur, maar tegen het BPM-bedrag dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan, dient de aanspraak van belanghebbende op enige kostenvergoeding voor de bezwaarfase reeds op die grond te worden verworpen.
Geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan een hogere vergoeding voor de beroepsfase dient te worden vastgesteld.
Het Hof neemt bij het bepalen van de omvang verschillende omstandigheden in aanmerking op grond waarvan de vergoeding wordt gesteld op een bedrag berekend aan de hand van het Besluit en vermenigvuldigd met een factor 0,25.
Uitspraak
kenmerk 12/00768
17 oktober 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven (Netcar Automotive v.o.f.)
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Noord,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/3963 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 18 oktober 2010 aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ten bedrage van € 9.244 ter zake van de registratie van een Audi, type TT Roadstar 2.0 T TTS met het voertuigidentificatienummer [***].
De inspecteur heeft de BPM ter zake van de registratie van de Audi berekend op € 8.977. Belanghebbende heeft het verschuldigde bedrag voldaan.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 15 juni 2011, het bezwaar tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2012 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de BPM verminderd tot € 7.780 en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 oktober 2012, aangevuld bij brief van 3 november 2012. De inspecteur heeft bij brief van 12 december 2012 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
Op 3 juni 2013 heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota ontvangen. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Het onderzoek in de onderwerpelijke zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerken 12/00769 en 12/00776 en het onderzoek in de zaak met kenmerken 12/00770 en 12/00777. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Tot de stukken van het geding behoort de door eiseres gedane aangifte BPM. In vak 4 ‘Te betalen bpm’ is het bedrag van € 9.244 door verweerder vervangen door een bedrag van € 8.977.
Tot de stukken van het geding behoort tevens een berekening van de verschuldigde BPM met als bijlage de ‘Aktuele Bruto-BPM berekening’ van Autotelex. De bruto-BPM wordt gesteld op € 14.911. Dit resulteert in een te betalen BPM-bedrag van € 9.244.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een berekening van de verschuldigde BPM met als bijlage de ‘Aktuele Bruto-BPM berekening’ van Autotelex. De bruto-BPM wordt gesteld op € 14.480. Dit resulteert in een te betalen BPM-bedrag van € 8.977.”
Het Hof vult voormelde feiten als volgt aan:
Belanghebbende heeft in haar aangifte voor de berekening van de vermindering van de BPM in verband met de periode, verstreken na de eerste ingebruikname van de auto, een beroep gedaan op de forfaitaire tabel (artikel 10, zesde lid, Wet BPM juncto artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM).
In haar bezwaarschrift is belanghebbende teruggekomen op haar beroep op de forfaitaire tabel en heeft zij verzocht om voor de berekening van de vermindering van de BPM uit te gaan van de werkelijke afschrijving van de auto, berekend op basis van de waarde volgens een koerslijst, hetgeen zou leiden tot een verlaging van het BPM-bedrag tot €7.780. De inspecteur heeft dit verzoek niet gehonoreerd.
Ter zitting bij de rechtbank heeft de inspecteur alsnog ingestemd met de door belanghebbende gewenste vermindering, omdat inmiddels uit het arrest Hoge Raad 2 maart 2012, nr. 11/00785, ECLI:NL:HR:2012:BV7393 was gebleken dat belanghebbende het gelijk aan zijn zijde had.
De gemachtigde van belanghebbende heeft voor een groot aantal belanghebbenden in totaal 3.500 tot 4.000 beroepschriften ingediend bij de diverse rechtbanken, waaronder de rechtbank Haarlem. Deze beroepen zien alle op de heffing van BPM ter zake van de registratie van (gebruikte) personenauto’s in het Nederlandse kentekenregister. Voormelde procedures betreffen een beperkt aantal geschilpunten, dat in wisselende samenstelling voorkomt. In alle gevallen en in elk stadium van de procedure is verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. De werkelijke proceskosten worden door de gemachtigde niet per zaak bijgehouden, maar worden door hem gesteld op de bedragen die hij vooraf met zijn cliënten heeft afgesproken op basis van no cure no pay.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“4.1. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het te betalen BPM-bedrag verminderd dient te worden tot € 7.780. Het gelijk is in zoverre aan eiseres.
Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.