Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4005, 12/00340
Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4005, 12/00340
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 november 2013
- Datum publicatie
- 18 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4005
- Zaaknummer
- 12/00340
Inhoudsindicatie
Na uitspraak op bezwaar gedaan verzoek aan de inspecteur tot het treffen van een betalingsregeling is geen beroep tegen die uitspraak.
Uitspraak
kenmerk 12/00340
7 november 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
Gemachtigde: mr. I.R.J. Thijssen (Jaeger Advocaten Belastingkundigen te Amsterdam)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 11/5224 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft bij beschikking van 2 december 2010 belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een deel van de door[A]B.V. niet betaalde loonheffing over de maanden mei 2007 tot en met april 2008, alsmede voor de invorderingsrente, kosten en boeten die ter zake van de desbetreffende naheffingsaanslagen in rekening zijn gebracht, respectievelijk opgelegd. Het totaal van de aansprakelijkstelling beloopt € 279.538.
De ontvanger heeft bij uitspraak, gedagtekend 28 april 2011, het tegen deze beschikking aansprakelijkstelling gerichte bezwaar afgewezen. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is door de rechtbank in haar uitspraak van 23 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2012. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd te verschijnen ter zitting van 30 oktober 2013 bij brief van 26 september 2013. De gemachtigde en de ontvanger hebben bij brieven van respectievelijk 24 en 25 oktober 2013 het Hof toestemming verleend een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende – evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak - wordt aangeduid als eiser en de ontvanger als verweerder) onder 2.1 tot en met 2.4 de volgende feiten vastgesteld:
Bij de door de gemachtigde van eiser aan de rechtbank toegezonden stukken bevindt zich een niet ondertekende brief gedateerd 20 mei 2011 van eiser aan verweerder. Die brief houdt, voorzover van belang, het volgende in:
"Naar aanleiding van onze bespreking begin maart inzake de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling voor de belastingschulden van[A]BV en ons telefonisch overleg eerder deze week, stel ik het volgende aan u voor.
Hoewel de aansprakelijkstelling door mij formeel wordt betwist zou ik graag met u tot een regeling willen komen tegen finale kwijting om zo een langdurig proces met onzekere uitkomst zowel financieel als juridische te voorkomen en financiële zekerheid te verschaffen over mijn positie om zo weer verder te kunnen werken aan de toekomst.
Het zou mij met veel moeite moeten kunnen lukken om, onder andere via vrienden en familie, een bedrag bij elkaar te krijgen van € 50.000, welke in fases over een periode van 12 maanden aan u zou kunnen worden voldaan.
Graag verneem ik van u of u akkoord bent met dit voorstel en of u dit middels een vaststellingsovereenkomst aan mij zou willen bevestigen.”
Bij de door verweerder aan de rechtbank toegezonden stukken van het geding bevindt zich een brief met exact dezelfde tekst als de hiervoor onder 2.1 bedoelde brief, met dien verstande dat de door verweerder overgelegde brief is gedateerd 23 mei 2011 en is voorzien van een handtekening van eiser. De op 23 mei 2011 gedateerde brief is blijkens het daarop geplaatste stempel op 24 mei 2011 door verweerder ontvangen.
Bij brief van 16 september 2011 aan verweerder verzoekt de gemachtigde van eiser de brief van eiser van 20 mei 2011 aan te merken als beroepschrift en door te sturen aan de rechtbank.
Bij brief van 27 september 2011, bij de rechtbank ontvangen op 28 september 2011, schrijft de gemachtigde dat nu verweerder nalaat de brief van 23 mei 2011 als beroepschrift aan te merken en door te sturen aan de rechtbank, hij dat thans zelf doet.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe:
In het tegen de beschikking van 2 december 2010 gerichte bezwaarschrift, gedagtekend 20 december 2010, is onder meer het volgende opgenomen:
Betreft: Bezwaarschrift tegen Aansprakelijkheidstelling
(…)
Los van de hoogte van de schuld en het feit dat ik een dergelijke schuld op geen enkele manier zou kunnen voldoen, erken ik, om meerdere redenen, geen aansprakelijkheid voor de door u gestelde schuld. Dit schrijven dient aangemerkt te worden als een Bezwaarschrift tegen de aansprakelijkheidsstelling.
Bij brief van 27 mei 2011 heeft de ontvanger onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
Betreft: aansprakelijkstelling/betalingsvoorstel
(…) Met uw brief van 23 mei 2011 doet u mij een schikkingvoorstel toekomen dat erop neerkomt dat u op de beschikking aansprakelijkstelling van 2 december 2010 een bedrag van € 50.000 in 12 maandelijkse termijnen wilt betalen tegen finale kwijting van het restant.
(…)
Om uw verzoek tot ontslag van de betalingsverplichting voor een deel van de aansprakelijkheidsclaim te kunnen beoordelen, heb ik van u gegevens nodig over uw vermogenspositie. Ik doe u daarom bijgaand een formulier toekomen. Ik verzoek u binnen 5 werkdagen na dagtekening van deze brief dit formulier ingevuld, voorzien van alle gevraagede bijlagen en ondertekend aan mij te retourneren.
Bij brief van 10 juni 2011 heeft de ontvanger onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:
Betreft HERINNERING
Ik herinner u eraan dat ik het formulier dat ik u op 27 mei jongstleden heb toegezonden nog steeds niet van u heb ontvangen.
Dit is voor mij reden uw verzoek om ontslag van betalingsverplichting buiten behandeling te stellen en de invordering van de aansprakelijkheidsschuld bij u op te laten te starten.
voordat ik tot bovenstaande maatregel overga, bie[d] ik u voor de laatste maal de gelegenheid mij middels het u toegezonden formulier op de hoogte te stellen van uw vermogen en inkomen. U moet dit dan doen voor donderdag 13 juni 2011.
Belanghebbende heeft het hiervoor genoemde formulier ingevuld en naar de ontvanger gezonden, alwaar het op 16 juni 2011 is ontvangen.
Bij beschikking “Verzoek om ontslag van de betalingsverplichting”, gedagtekend 24 juni 2011 heeft de ontvanger het verzoek van belanghebbende, zoals opgenomen in de brief van 20 dan wel 23 mei 2011, afgewezen. Onderaan de beschikking is vermeld dat tegen deze beslissing beroep kan worden ingediend binnen 10 dagen na de dagtekening, hetgeen pro forma is gedaan door mr. A.A. de Kroon (Loyens & Loeff) met dagtekening 1 juli 2011.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de brief van belanghebbende van 20 dan wel 23 mei 2011 (hierna tezamen aangeduid met: de brief) moet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 28 april 2011. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord rustte op de ontvanger een doorzendverplichting als bedoeld in art. 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval sprake zou zijn van een tijdig ingediend beroep.