Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4007, 10/00963
Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4007, 10/00963
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4007
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1007
- Zaaknummer
- 10/00963
Inhoudsindicatie
In geschil is of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op of omstreeks 3 april 2008 ter post is bezorgd.
Beroep gegrond. Verwijzing naar de rechtbank.
Uitspraak
kenmerk 10/00963
17 oktober 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigden: mr. J.A. Meijer en mr. O. Huisman,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 08/8413 van de rechtbank ’s-Gravenhage in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 januari 2008 voor het jaar 2005 aan belanghebbende een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak met dagtekening 3 april 2008 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft op 19 november 2008 tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 28 april 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage ingekomen op 6 mei 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 9 oktober 2009 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 24 december 2010 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 2 februari 2011, aangevuld bij brief van 1 augustus 2011. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brief van 2 mei 2011, aangevuld bij brief van 22 juni 2011. Afschriften van de brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
Op 24 april 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Het onderzoek in de onderwerpelijke zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerk 10/00961 en kenmerk 10/00962. De zitting is geschorst teneinde [inspecteur B] te horen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 juni 2013. Van het verhandelde ter zitting en het getuigenverhoor zijn processen-verbaal opgemaakt die aan partijen zijn gezonden.
2 Geding na cassatie
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 december 2010 het volgende overwogen:
“3.1. Voor het Hof heeft belanghebbende onder meer gesteld dat de uitspraak op bezwaar niet is verzonden, zodat geen beroepstermijn is aangevangen. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs is te concluderen dat de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar ambtshalve opgelegde aanslag - met dagtekening 3 april 2008 - op regelmatige wijze is verzonden.
Het eerste middel dat erover klaagt dat het hiervoor in 3.1 vermelde oordeel onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd, slaagt. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is onvoldoende inzichtelijk hoe het Hof in onderdeel 7.1 van zijn uitspraak tot dit oordeel heeft kunnen komen.
De uitspraak van het Hof kan, gelet op het in 3.2 overwogene, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het tweede middel behoeft geen behandeling.”
3 Feiten
Het Hof gaat uit van de volgende door het Gerechtshof ‘s-Gravenhage vastgestelde feiten:
“3.1. Bij het beoordelen van belanghebbendes aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 heeft de Inspecteur herhaalde malen vragen gesteld die niet zijn beantwoord.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag het aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd.
Namens belanghebbende heeft [oud gemachtigde] (hierna: [oud gemachtigde]) tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
De echtgenoot van belanghebbende is tot eind 2003 eigenaar van [schoonmaakbedrijf], een schoonmaakbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek inzake de loonbelasting/premie volksverzekeringen laten instellen. Aanleiding daartoe was de constatering dat in de jaren 2000 tot en met 2003 de loonkosten zijn teruggelopen in vergelijking tot de (gestegen) omzet.
Op 22 oktober 2007 is het controlerapport aan belanghebbendes echtgenoot gezonden. Op 22 november 2007 is de Inspecteur bericht dat mr. J.A. Meijer (de huidige gemachtigde) is ingeschakeld voor het geschil. Op 29 november 2007 heeft belanghebbendes echtgenoot een eerste gesprek op het kantoor van de huidige gemachtigde.
De Inspecteur, in de persoon van [inspecteur B] (hierna: [inspecteur B]), heeft bij brieven van 26 oktober 2007, van 19 november 2007 en van 13 december 2007 een herhaald verzoek gedaan informatie te geven over de ingediende bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen (voor het jaar 2003) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende en van haar echtgenoot. De brief is gericht aan [adres], ter attentie van [oud gemachtigde]. In de laatstvermelde brief is - voor zover van belang - de volgende passage opgenomen:
“Tijdens het telefoongesprek van 22 november 2007 heeft u bij herhaling toegezegd dat u na het bezoek aan de advocaat (kantoor Meijer te Den Haag) op donderdag 29 november 2007 mij telefonisch zou berichten en daarbij tevens zou overgaan tot het verstrekken van alle gevraagde informatie. Tot op heden heeft u de gevraagde informatie niet verstrekt.”
Op 3 januari 2008 heeft [oud gemachtigde] telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur. Op een door de Inspecteur overgelegde kopie van de brief van 13 december 2007 zijn handgeschreven aantekeningen van [inspecteur B] geplaatst inzake een telefonisch contact die dag om 11.00 uur ’s ochtends met de strekking een verzoek om nader uitstel vanwege het verblijf van belanghebbendes echtgenoot in het buitenland. Tevens is melding gemaakt van een telefonisch contact van [inspecteur B] met [oud gemachtigde] later die dag waarin het verzoek om nader uitstel na intern overleg is afgewezen.
Op 29 februari 2008 dient [oud gemachtigde] een bezwaarschrift in tegen de onderwerpelijke aanslag.
De Inspecteur, in de persoon van [inspecteur D], heeft bij brief van 6 maart 2008 verwezen naar brieven van [inspecteur B] waarin vragen worden gesteld over de aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. In de brief van 6 maart 2008 is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
”U heeft hierop niet gereageerd. Ook bent [u] uw telefonische belofte van 22 november 2007, waarbij u de heer [inspecteur B] toezegde [dat u] hem na het bezoek aan de advocaat op 29 november 2007 telefonisch zou berichten en zou overgaan tot het verstrekken van alle gevraagde informatie [niet nagekomen]. In uw bezwaarschrift gaat u hieraan gemakshalve voorbij. Alvorens het bezwaar in behandeling te nemen verzoek ik u nogmaals de door mijn collega bij de aanslagregeling schriftelijk gestelde vragen, te beantwoorden. (…) [Daar] ik stel mij op het standpunt dat aan u, bij de vaststelling van de aanslag, reeds een meer dan redelijke termijn is gegund om de vragen die over de aangifte zijn gesteld te beantwoorden. U krijgt daarom slechts één termijn om de vragen, welke over de aangifte zijn gesteld alsnog te beantwoorden. Als ik vóór 30 maart 2008 de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift behandelen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik.”
Op 10 maart 2008 heeft [oud gemachtigde] namens belanghebbende en haar echtgenoot de aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 ingediend.”
Het Hof voegt de volgende ambtsedige verklaringen toe.
“Ondergetekende, [H],
Ambtenaar van de Belastingdienst / Centrum Facilitaire Diensten, werkzaam als 1e medewerker postkamer bij de Belastingdienst Haaglanden, kantoor Den Haag. Verklaart op de belofte bij de aanvang zijner bediening afgelegd.
Uitgaande postverwerking Belastingdienst Haaglanden, Prinsenhof te Den Haag. Voorheen zat de Belastingdienst op het Stationsplein 75 te Den Haag.
De handelswijze betreffende de uitgaande post in het Prinsenhof, is dezelfde als op het Stationsplein 75 te Den Haag.
De verwerking gaat als volgt, de Belastingdienstambtenaar, deponeert zijn uitgaandepost dagelijks in de daarvoor bestemde uitgaandepostkast die tegenover de liften staan.
De postkamermedewerkers lopen 2x daags 5 dagen in de week een postronde, de 1e postronde om 10:00 uur en de 2e postronde om 14:00 uur.
De postkasten worden 2x daags helemaal leeg gehaald, en alle post word dagelijks door de TNT opgehaald.
Den Haag, 03-02-2011
w.g. [H] (1e medewerker postkamer)”
“Ondergetekende, [inspecteur D] ambtenaar van de Belastingdienst/Haaglanden Kantoor Den Haag, werkzaam als bezwarenspecialist (E-er) inkomstenbelasting, verklaart op de belofte bij de aanvang zijner bediening afgelegd, met betrekking tot het versturen van correspondentie per post aangaande [X] het volgende:
De uitspraak op het ingediende bezwaarschrift IB/PVV 2005 ten name van [X] heb ik in de middag van 3 april 2008 gelegd in het postvakje voor uitgaande post in de daarvoor bestemde postkast.
Zoals te doen gebruikelijk heb ik de ontvanger per e-mail (met de handhaafbrief als bijlage) geïnformeerd over de beslissing van de inspecteur op het ingediende bezwaarschrift waarvoor uitstel van betaling was verleend. (Bijlage 1)
Den Haag, 2 februari 2011
w.g.
[inspecteur B]”