Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4084, 13/00153, 13/00154, 13/00155, 13/00156, 13/00157

Gerechtshof Amsterdam, 14-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4084, 13/00153, 13/00154, 13/00155, 13/00156, 13/00157

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 november 2013
Datum publicatie
27 november 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4084
Zaaknummer
13/00153, 13/00154, 13/00155, 13/00156, 13/00157
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.1, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is in 2009 in zijn woning aangehouden en daarbij zijn onder meer vuurwapens en een groot geldbedrag aangetroffen. Vervolgens is belanghebbende naar het buitenland uitgeleverd. Ter zake van het voldoen aan de aangifteplicht en de inlichtingenplicht is er geen reden voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de jaren 2006 t/m 2009 in Nederland woonachtig was.

Uitspraak

kenmerk 13/00153, 13/00154, 13/00155, 13/00156, 13/00157

14 november 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/3617, 11/4837, 11/4838, 11/4839 en 12/2324 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] te [Z] (Italië), belanghebbende,

gemachtigde: mr. I.R.J. Thijssen (Jaeger advocaten belastingkundigen te Amsterdam), de gemachtigde,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 690.918 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.676. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 356.706.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd en berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.623. Tevens is € 185 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 632.918 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.310. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 325.707.

1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag Zvw opgelegd en berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.231. Tevens is € 136 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 573.255 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.638. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 290.798 en is € 21.066 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.6.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag Zvw opgelegd berekend naar een te betalen bedrag van € 1.553. Tevens is € 112 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brieven van 17 mei 2011 en van 24 juni 2011 beroep ingesteld tegen het niet doen van een uitspraak op bezwaar tegen de aanslagen betreffende de jaren 2007 en 2008, alsmede de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen voor die jaren.

1.9.

De inspecteur heeft op de bezwaren tegen de aanslagen voor de jaren 2007 en 2008, alsmede de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen voor die jaren, door middel van één geschrift, gedagtekend 30 augustus 2011, uitspraak gedaan en daarbij die aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.10.

De inspecteur heeft op de bezwaren tegen de aanslagen voor het jaar 2009, alsmede de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking voor dat jaar, door middel van één geschrift, gedagtekend 14 mei 2012, op die bezwaren uitspraak gedaan en daarbij die aanslagen, beschikking heffingsrente en boetebeschikking gehandhaafd.

1.11.

Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 21 mei 2012, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen betreffende het jaar 2009, alsmede de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking voor dat jaar.

1.12.

Bij uitspraak van 8 februari 2013 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de in die beroepen bestreden uitspraken vernietigd, de aanslagen IB/PVV en Zvw, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen voor de jaren 2007 tot en met 2009 vernietigd, en bepaald dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 1.260 verschuldigd is.

1.13.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 maart 2013 en aangevuld bij brief van 15 april 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.14.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. De hiervoor vermelde zaken zijn – met instemming van partijen – gelijktijdig behandeld met die betreffende een verzoek tot vergoeding van proceskosten na intrekking van de hoger beroepen van de inspecteur tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem inzake de aanslag IB/PVV 2006 en de voorlopige aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2009 ten name van [A] en belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt – evenals in de hierna opgenomen citaten uit deze uitspraak – de inspecteur aangeduid met verweerder en belanghebbende met eiser):

“2.2. Naar aanleiding van een zesvoudige moord gepleegd in [plaats], waarvan eiser verdacht wordt, en een verzoek van de Duitse justitiële autoriteiten om uitlevering vindt op 12 maart 2009 een inval plaats in de huurwoning [locatie 1] (hierna:[locatie 1]), alwaar eiser samen met zijn zwager, [A] en diens vrouw en kind, wordt aangetroffen en aangehouden. Bij die inval vindt tevens huiszoeking plaats en worden naast onder meer vuurwapens en vervalste identiteitsbewijzen, een bedrag aan contanten van in totaal € 546.275, horloges en een plastic tas met aankoopbonnen gevonden en in beslag genomen. Bovendien worden een huurcontract betreffende een appartement [locatie 2] (hierna: [locatie 2]) en kwitanties van huurbetalingen betrekking hebbend op [locatie 2] aangetroffen. Uit de op de aanhouding van eiser gevolgde politieverhoren wordt duidelijk dat eiser verblijft in slaapkamer 1 en zijn zwager in slaapkamer 3 van de door verweerder overgelegde plattegrond van[locatie 1]. Zowel eiser als [A] bevestigt dat de in elk van de als zodanig door verweerder geduide slaapkamers gevonden contanten en horloges toebehoren aan degene die in de betreffende kamer verbleef.

2.3.

Bij de in 2.2 genoemde huiszoeking wordt tevens aangetroffen een visitekaartje van [B]. Zij is verhoord door de politie. Uit haar verhoor blijkt dat zij bemiddeld heeft in de verhuur van [locatie 1] aan een onbekende man. De huur is ingegaan op 1 februari 2009. De huur is contant betaald. Er is geen huurcontract.

2.4.

Het in 2.2 genoemde huurcontract [locatie 2] staat op naam van [C]. De huur is ingegaan op 1 december 2005. Van de contant betaalde huur zijn verscheidene kwitanties bij de in 2.2 genoemde huiszoeking gevonden.

2.5.

Bij brief van 28 april 2009 heeft verweerder een toelichting gegeven over de aanleiding voor het opleggen van de aanslagen:

“Naar aanleiding van [eisers] aanhouding is door de Nationale Recherche een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn met toestemming van de Officier van Justitie aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Aan de hand van deze onderzoeksresultaten zijn [eisers] belastbare inkomens voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 als volgt vastgesteld:

Jaar 2006 2007 2008 2009

Belastbaar inkomen (box 1) € 751.818 € 690.918 € 632.918 € 573.255

Belastbaar inkomen (box 3) € 345.459 € 661.918 € 603.086 € 286.627 ”

2.6. Tevens bevat de in 2.5 genoemde toelichting een motivering voor het opleggen van de aanslagen, namelijk dat er sterke aanwijzingen zijn dat het in 2.2 genoemde bedrag aan contanten een illegale herkomst heeft. Dit vermoeden wordt versterkt, aldus verweerder, door onder meer het feit dat eiser in het verleden strafrechtelijk veroordeeld is voor betrokkenheid bij de handel in cocaïne, hij ter zake van deze veroordeling nog een gevangenisstraf van 7,5 jaar in Italië moet uitzitten, hij voortvluchtig is, hij verdacht wordt van de moord in [plaats], hij beschikt over vervalste identiteitsbewijzen en hij samen met [A] verdacht wordt van lidmaatschap van de Italiaanse tak van de criminele organisatie [E]. Bovendien heeft eiser tijdens zijn verhoren aanvankelijk aangegeven dat de contanten afkomstig zijn van werkzaamheden in een pizzeria en tweedehands auto’s. Later heeft hij aangegeven dat het spaargeld betreft.

2.7.

Ten aanzien van de belastingplicht bevat de in 2.5 genoemde toelichting het volgende:

Belastingplicht

“Uit het ingestelde strafrechtelijk onderzoek is verder naar voren gekomen dat [eiser] vermoedelijk al sinds 2005 in Nederland verblijft. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in de woning een plastic tas is aangetroffen met daarin een aantal aankoopbonnen betreffende uitgaven die hebben plaatsgevonden in de omgeving van [locatie 2] alsmede een huurcontract (…) voor de huur van (…) [locatie 2] (…). Ook zijn een aantal kwitanties betreffende (…) [locatie 2] (…) aangetroffen in [eiser’s] woning. Op basis hiervan stel ik mij op het standpunt dat [eiser] in de jaren 2006 tot en met heden in Nederland woonachtig [is] geweest en derhalve binnenlands belastingplichtig [is].”

En ten aanzien van de vastgestelde belastbare inkomens:

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

“ (…). Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat [eiser] betrokken [is] bij de handel in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in cocaïne grote (contante) geldbedragen gemoeid zijn en hoge winsten betaald worden. (…) De inkomsten zullen als winst uit onderneming danwel resultaat uit overige werkzaamheden bij uw belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) worden bijgeteld. (…)”

2.8.

Bij brief van eveneens 28 april 2009 worden eiser aangiftebiljetten ib/pvv voor de jaren 2007 en 2008 uitgereikt en worden hem vragen gesteld op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met betrekking tot zijn woonplaats, werkzaamheden en het bij de inval aangetroffen geld.

2.9.

De aanslagen 2006 tot en met 2009 zijn terstond en onmiddellijk invorderbaar gesteld op grond van artikel 10, eerste lid, letters b en d van de Invorderingswet 1990. Bij brief van eveneens 28 april 2009 heeft de Ontvanger dit toegelicht.

2.10.

Op 20 mei 2009 is eiser uitgeleverd aan Italië. Hij is sinds zijn uitlevering gedetineerd in Italië.

2.11.

Eiser is niet strafrechtelijk vervolgd in Nederland ter zake van de aangetroffen gelden.”

2.2. Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, is door de inspecteur en niet weersproken door belanghebbende aangevoerd dat bij de doorzoeking van het pand [locatie 1] één vuurwapen is aangetroffen en dat belanghebbende niet op 20 mei 2009, maar op 11 juni 2009 aan Italië is uitgeleverd. Nu overigens en met inachtneming van de hiervoor vermelde kanttekeningen door partijen geen (concrete) bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van de door de rechtbank vastgestelde feiten uit.

2.3.1.

Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe, welke het ontleent aan de in eerste aanleg overgelegde stukken.

2.3.2.

Bij de in onderdeel 2.5 van de uitspraak rechtbank vermelde brief van de inspecteur van 28 april 2009 zijn belanghebbende een aanslag IB/PVV 2006 en voorlopige aanslagen IB/PVV 2007 – 2009 toegezonden, alle gedagtekend 28 april 2009. De bedragen van de vastgestelde belastbare inkomens IB/PVV 2007 – 2009 komen overeen met die van de in geschil zijnde definitieve aanslagen.

2.3.3.

Bij een andere brief van de inspecteur aan belanghebbende van eveneens 28 april 2009 zijn aan belanghebbende – toen verblijvend in de penitentiaire inrichting te [T] –aangiftebiljetten 2007 en 2008 uitgereikt. In de aangiftebiljetten is vermeld dat deze moeten zijn ingediend vóór 1 juni 2009. Voorts heeft de inspecteur onder verwijzing naar artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vragen gesteld over de woonplaats(en) van belanghebbende vanaf 1 januari 2006, over diens werkzaamheden en over in het pand [locatie 1] aangetroffen geld.

2.3.4.

Gemachtigde heeft de inspecteur bij brief van 5 augustus 2009 onder meer als volgt geantwoord:

“In totaal heeft de heer [X] een vijftal pizzeria’s in Duitsland gehad (…). De (…) pizzeria te [Q] heeft cliënt (tezamen met zijn vrouw en zwager) het meest recent gehad, namelijk tot medio 2007. De overige pizzeria’s heeft [belanghebbende] in de loop [der] jaren verkocht.

De bedrijfsbeëindiging van de pizzeria in [Q] hing samen met het feit dat mijn cliënt en diens zwager in Duitsland werden verdacht van het medeplegen van een op [datum 1] te [plaats] gepleegde zesvoudige moord. Uit angst voor vervolging is mijn cliënt vervolgens gevlucht en heeft hij al zijn spaargelden in contanten bij zich gehouden. (…)Cliënt heeft – mede vanwege zijn voortvluchtige bestaan – geen beschikking meer over alle financiële en fiscale stukken van de vijf pizzeria’s. De stukken waarover mijn cliënt nog wel de beschikking heeft kunnen krijgen hebben betrekking op verschillende pizzeria’s over de jaren 1986 tot en met medio 2007 (bijlage 1). (…)In 1983 emigreerde [belanghebbende] van Italië naar Duitsland. (…) Vanaf het moment waarop [belanghebbende] als verdachte werd aangemerkt, leidde [hij] een voortvluchtig en ondergedoken bestaan. (…) Hij heeft – als voortvluchtige – niet meer kunnen samenwonen met zijn vrouw. (…) Zij woonde (…) het dorp [S].

Ultimo 2008 is [belanghebbende] een paar dagen op vakantie gegaan naar [R] en toen heeft hij besloten om op zoek te gaan naar een woonruimte in Nederland. Op dat moment leek [R] hem een aantrekkelijkere woon-/schuilplaats dan [S] in Italië. Uiteindelijk heeft [belanghebbende] in februari 2009 de woning aan de [locatie 1] betrokken. Ik begrijp uit de getuigenverklaring dat het een gemeubileerde woning betrof waarvan de huurprijs € 2.000 per maand bedroeg (…). Zijn vrouw is nimmer naar [locatie 1] overgekomen. Het antwoord op uw vraag waarom [belanghebbende] zich niet heeft ingeschreven in Nederland lijkt mij – gezien het voortvluchtige bestaan en zijn korte aanwezigheid alhier – redelijk voor de hand te liggen. (…)Ten slotte uw vragen met betrekking tot de door [belanghebbende] verrichte werkzaamheden aan auto’s. Deze werkzaamheden heeft [belanghebbende] in Duitsland verricht tot uiterlijk 1999. (…) Nu ik op grond van de verklaringen van mijn cliënt meen dat mijn cliënt pas vanaf februari 2009 in Nederland verbleef, is mijn cliënt ook niet belastingplichtig over de jaren 2006, 2007 en 2008. (…) Bijgaand treft u de aangiftebiljetten inkomstenbelasting 2007 en 2008 dan ook oningevuld aan (bijlage 2). Ik verzoek u dan ook de belastingaanslagen die betrekking hebben op de jaren 2006, 2007 en 2008 te vernietigen. Voor 2009 verzoek ik u hetzelfde te doen. (…) Tijdens [het] zeer korte verblijf in Nederland (in [locatie 1] en [T]) heeft mijn cliënt geen inkomsten genoten (…).”

2.3.5.

Bij de hiervoor aangehaalde brief zijn onder meer kopieën gevoegd afkomstig van een ‘Gesellschaftsvertrag’ tussen belanghebbende en [G] uit 1990, waartoe een openingsbalans behoort waarin als bedrijfsmiddel onder meer een pizzaoven is vermeld.

2.3.6.

Tot de stukken behoort een kopie van een proces-verbaal van een verhoor van belanghebbende als verdachte door rechercheurs van het Korps Landelijke Politie Diensten op 14 maart 2009, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“A: (…) Op uw vraag waarom ik geen vaste woon- en verblijfplaats heb kan ik zeggen dat ik vast heb gezeten in Italië. Ik ben uit Italië gevlucht en ben al die tijd niet meer in Italië geweest. Ik had nog een gevangenisstraf in Italie. (…)

Ik ben ruim een maand in Nederland.(…)

V: Staat u in Nederland officieel ingeschreven?

A: Nee. Maar ik wil wel zeggen dat ik die bedoeling wel had. (…)V: Waar verblijft u in Nederland?A: In de woning waar ik ben aangehouden. (…)

V: Hoe lang woont u daar?A: Een maand.

V: Met wie (…)?A: Samen met [A] (…) en zijn vrouw met kind. (…)

V: Kunt u exact zijn dat u in de woning bent ingetrokken?

A: Ik denk begin februari (…) Ik heb de huur betaal[d] 2000 euro tot 15 maart. (…)

V: Heeft u werkzaamheden hier in Nederland gehad?

A: Nee

V: Waar leeft u van?

A: Daar wil ik geen antwoord op geven ik heb altijd gewerkt. Zoals in restaurants in pizzeria’s (…)

V: Heeft u in Nederland gewerkt?

A: Nee (…)

V: Had u veel geld (…) toen u introk in de[locatie 1]?

A: Dat is het geld wat u daar [heeft] gevonden. (…)V: Wat is de herkomst dan van dit geld?

A: Opbrengsten waren onder andere van mijn werk. Maar ik handelde ook in auto’s wat ik niet opgaf aan de belasting. (…)

V: Heeft u een Nederlandse bankrekening?

A: Nee (…) Mijn vrouw heeft een parfumeriezaak (…) vlakbij [S] (…) Ik heb mijn vrouw lang niet meer gezien. (…)V: Huurt u nog meer locaties in Nederland?A: Nee”

2.3.7.

Tot de stukken behoort voorts een kopie van een proces-verbaal van een verhoor van belanghebbende als verdachte door rechercheurs van het Korps Landelijke Politie Diensten op 16 april 2009, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“V: Heeft u nog een administratie van de pizzeria? (…)

A: De pizzeria is nooit verkocht. Ik heb later vernomen dat hij in 2007 is gesloten nadat dat alles is gebeurd.

V: Wat bedoel[t] u met dat?

A: Dat weten jullie toch. Ik was daar niet maar daarna is de pizzeria gesloten. De pizzeria is open geweest van 1984 tot 2007. In de periode van 1986 tot ongeveer 2002 ben ik de eigenaar geweest. (…) In de periode van 2002 tot 2007 is mijn zwager [A] de eigenaar geweest. (…) De pizzeria waar wij het nu over hadden (…) was gevestigd (…) te [Q].”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in geschil of belanghebbende in de jaren 2007 – 2009 als binnenlands belastingplichtige kan worden aangemerkt, en – indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord – of belanghebbende in die jaren Nederlands inkomen heeft genoten als bedoeld in art. 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

3.2.

Voorts is – evenals bij de rechtbank – in geschil of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 8 van de AWR, of hij heeft voldaan aan zijn informatie-plicht en of de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.

3.3.

Indien er geen grond is voor het opleggen van een aanslag IB/PVV voor de jaren 2007 – 2009 is, naar het Hof de standpunten aan partijen verstaat, niet in geschil dat in dat geval niet alleen de aanslagen IB/PVV moeten worden vernietigd, maar ook de aanslagen Zvw, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen.

4 Beoordeling van het geschil

5. Kosten

6 Beslissing