Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4149, 12/00299 t/m 12/00302
Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4149, 12/00299 t/m 12/00302
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2013
- Datum publicatie
- 4 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4149
- Zaaknummer
- 12/00299 t/m 12/00302
Inhoudsindicatie
Het verzoek van belanghebbende om de Wet dwangsom toe te passen treft, gelet op het overgangsrecht, geen doel. Anders dan belanghebbende betoogt, dienen de telefoongesprekken tussen de gemachtigde en de inspecteur niet als hoorzitting in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden aangemerkt. Met betrekking tot een tweetal aanslagen heeft te gelden dat de inspecteur niet tijdig op het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan. De inspecteur wordt in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar veroordeeld. Het ontbreken van de rechtsmiddelenverwijzing in de bezwaarfase heeft geen gevolgen nu belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld en ontvankelijk is in haar beroepen. Door het ontbreken van de rechtsmiddelenverwijzing wordt een beroep niet om die reden gegrond. Het Hof gaat voorbij aan belanghebbendes klacht dat zij geen toestemming heeft verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.
Uitspraak
kenmerk 12/00299 tot en met 12/00302
31 oktober 2013
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummers AWB 10/384 tot en met 10/387 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Hoorn,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2002 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 75.978. Bij gelijktijdig genomen beschikking is fl. 330 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 31 maart 2010, de aanslag verminderd, conform de aangifte, tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 69.789 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 85.386. Bij gelijktijdig genomen beschikking is fl. 746 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 31 maart 2010, de aanslag verminderd, conform de aangifte, tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 70.897 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.487. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 289 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 2 januari 2010 de aanslag verminderd, conform de aangifte, tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.806 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.360. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 332 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 2 januari 2010, de aanslag verminderd, conform de aangifte, tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.401 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Bij uitspraak van 29 februari 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 april 2012, aangevuld bij brief van 2 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de hogere beroepen van belanghebbende betreffende de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen (met als kenmerken 12/00299 t/m 12/00302), het hoger beroep van belanghebbende inzake de aanlag IB/PVV 2006 (kenmerk 12/00303) en het hoger beroep van belanghebbende inzake haar verzoek tot vergoeding van immateriële schade in de procedure over de jaren 1999, 2000, 2003 en 2004 (met als kenmerk 12/00717). Al hetgeen in één van deze zaken is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1.3 tot en met 1.6 en 1.8 van haar uitspraak het volgende vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin, alsmede in de hierna opgenomen citaten van de uitspraak van de rechtbank, aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1.3. Bij brief van 16 december 2009 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat aan haar bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 1999, 2000, 2003 en 2004 zal worden tegemoet gekomen. De aanslagen zullen worden verminderd conform het in de aangiften aangegeven inkomen.
Bij brief van 16 december 2009 wijst eiseres verweerder erop dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom) van toepassing is wegens uitblijven van uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 1999, 2000, 2003 en 2004.
Eiseres heeft voor de jaren 1999, 2000, 2003 en 2004 bij brieven van 11 januari 2010 beroepen ingesteld op de voet van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Bij brief van 11 januari 2010 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat met betrekking tot de vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende bijstand voor de bezwaarschriften 1999, 2000, 2003 en 2004 recht bestaat op een vergoeding van 1 punt per bezwaarschrift, zodat een vergoeding van 4 x € 161 is € 644 wordt toegekend.
(…)
Bij beschikking van 22 januari 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres tot vaststelling van een beschikking dwangsom niet-ontvankelijk verklaard.”
Het Hof neemt hetgeen door de rechtbank is vastgesteld - zoals hierboven weergegeven - over, met dien verstande dat belanghebbende slechts met betrekking tot de jaren 1999 en 2000 beroepen heeft ingesteld op de voet van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Ten tijde van het instellen van de beroepen door belanghebbende was in de zaken met betrekking tot de jaren 2003 en 2004 reeds uitspraak op bezwaar gedaan.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is nog in geschil of de Wet dwangsom van toepassing is, alsmede de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep.