Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4500, 12/00330

Gerechtshof Amsterdam, 07-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4500, 12/00330

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 november 2013
Datum publicatie
11 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4500
Zaaknummer
12/00330

Inhoudsindicatie

Noch de tekst van de (bijlage bij) het Besluit proceskosten bestuursrecht, noch de toelichting ervan bieden een aanknopingspunt voor een differentiatie van de toe te passen wegingsfactor binnen één fase in de procedure. Ook de systematiek van het Besluit verzet zich hiertegen. Onder verwijzing naar HR 12 april 2013, BNB 2013/122, verwerpt het Hof de stelling van de heffingsambtenaar dat er geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een kostenvergoeding voor het taxatierapport omdat de gemachtigde op basis van het ‘no-cure-no-paybeginsel’ werkt. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat bij de toekenning van punten onder het Besluit per proceshandeling bekeken dient te worden welke partij in welk stadium in het gelijk wordt gesteld, is niet gebaseerd op enige rechtsregel.

Uitspraak

kenmerk 12/00330

7 november 2013

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X] te [Z], belanghebbenden,

gemachtigde: A. Oosters (WOZ Consultants te Heteren)

alsmede

op het incidenteel hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de Gemeente Haarlemmermeer, de heffingsambtenaar

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/3819 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2011, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 303.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2011 bekendgemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak, gedagtekend 1 juni 2011, het tegen de beschikking gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 19 maart 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbenden ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 245.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting verminderd tot een berekend naar een waarde van € 245.000. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en daarbij de vergoeding voor het opgestelde deskundigenrapport vastgesteld op € 208,25 (inclusief BTW), de te vergoeden proceskosten in de bezwaarfase vastgesteld op € 218 en de te vergoeden proceskosten in beroep op € 546,25.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 april 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld, waarop belanghebbenden hebben geantwoord bij brief van 2 augustus 2012.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbenden worden daarin (evenals in de verderop in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eisers’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1.In het door de gemachtigde van eisers ingediende bezwaarschrift van 10 maart 2011 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag. Deze WOZ-waarde is naar mijn oordeel te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [A-straat 1] te [Z] niet hoger zijn dan €210.000,00.””

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

2.3.

Het Hof voegt aan deze feiten toe dat partijen in de beroepsfase zijn overeengekomen dat de waarde van de woning vastgesteld dient te worden op € 245.000.

3 Geschil in hoger beroep

4.1.

In het principale hoger beroep is in geschil de hoogte van de door de rechtbank aan belanghebbenden toegekende proceskostenvergoeding voor de behandeling van het beroep. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht een wegingsfactor van 1 heeft toegekend met betrekking tot het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor van 0,25 voor het bijwonen van de zitting. In hoger beroep is niet meer in geschil de vergoeding voor de kosten voor rechtskundige bijstand in bezwaar. Belanghebbenden hebben ter zitting in hoger beroep hun grief tegen de door de rechtbank toegekende kostenvergoeding voor het deskundigenrapport ingetrokken.

4.2.

In incidenteel hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht een vergoeding voor het deskundigenrapport heeft toegekend. Voorts is in incidenteel hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht een vergoeding heeft toegekend voor het bijwonen van de zitting.

4.3.

Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld en naar hetgeen door partijen ter zitting is verklaard, zoals vastgelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing