Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4588, 11/00064 en 11/00065bis

Gerechtshof Amsterdam, 28-11-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4588, 11/00064 en 11/00065bis

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 november 2013
Datum publicatie
18 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4588
Zaaknummer
11/00064 en 11/00065bis

Inhoudsindicatie

Het Hof neemt in aanmerking dat de geschillen in hoger beroep inhoudelijk sterk verwant zijn doordat zij de belastingheffing ter zake van hetzelfde of vergelijkbare feit(en) betreffen in meerdere kalenderjaren en die geschillen in één procedure gezamenlijk zijn behandeld. Gelet hierop volstaat het Hof met de toekenning van een schadevergoeding van éénmaal € 500 per half jaar wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase betreffende de aan de orde zijnde aanslagen en beschikkingen.

Uitspraak

Kenmerken 11/00064 en 11/00065bis

28 november 2013

nadere uitspraak van de zestiende enkelvoudige belastingkamer

in het geding tussen

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. E.L.M. van der Sande (GrantThornton te Rijswijk),

tegen

- de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade, het verzoek.

1 Procesverloop

1.1.

Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 13 juni 2013 met kenmerknummers 11/00064 en 11/00065 (verder de Uitspraak). Bij de Uitspraak heeft het Hof het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding en de Minister in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

1.2.

De Minister heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij brief van 1 augustus 2013 een schriftelijke uiteenzetting gegeven inzake het verzoek, waarvan een afschrift is verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 7 oktober 2013, waarvan een afschrift ter kennisname aan de Minister is gezonden.

1.3.

Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten.

2 Feiten

In de Uitspraak zijn de volgende feiten opgenomen:

“6.2.1. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding ter zake van het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het doen van uitspraak. Hieromtrent overweegt het Hof het volgende:

- de inspecteur heeft in een geschrift hoger beroep ingesteld op 24 januari 2011;

- de gemachtigde heeft uitstel verzocht voor het motiveren van het verweer in hoger beroep en hij heeft de motivering ingestuurd op 19 mei 2011”.

3.1.

Het verzoek strekt tot vergoeding van immateriële schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn van de fase van hoger beroep.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het verzoek

4.1.

In de Uitspraak is omtrent het verzoek overwogen:

“6.2.2. Nu uit de duur van de procedure volgt dat de door de Hoge Raad in het arrest van 10 juni 2012, LJN BO5046 bedoelde termijn is overschreden, ziet het Hof aanleiding voor een heropening van het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb en de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen”.

4.2.

Bijzondere omstandigheden als bedoeld in het in de Uitspraak genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, LJN BO5046, zijn gesteld noch gebleken.

4.3.

Belanghebbende heeft in zijn brief van 7 oktober 2013 het volgende aangevoerd:

“De lange duur van de behandeling van beide samenhangende zaken heeft bij belanghebbende een meer dan gemiddelde spanning en frustatie met zich meegebracht. In combinatie met de hoogte van het bestreden bedrag zowel in absolute als in relatieve zin, menen wij dat aanspraak kan worden gemaakt op een immateriële schadevergoeding per zaak in plaats van voor twee samenhangende zaken”.

4.4.

Het Hof stelt voorop dat een belastingplichtige die in de hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, recht heeft op beslechting van al die geschillen binnen een redelijke termijn. Dit brengt als uitgangspunt mee dat, indien de redelijke termijn voor de beslechting van die geschillen is overschreden, voor elk van die geschillen een schadevergoeding wordt toegekend overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011. Een belastingplichtige die in de hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende en gezamenlijk behandelde geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, zal in het algemeen meer spanning en frustratie ondervinden van de overschrijding van de redelijke termijn dan de belastingplichtige die procedeert over één belastingjaar. Er zal in het algemeen echter geen strikte evenredigheid bestaan tussen de mate van spanning en frustratie die dientengevolge wordt ondervonden en het aantal aanhangige geschillen. De ter zake van die geschillen in totaal toegekende schadevergoeding dient in redelijke mate van evenredigheid te staan tot de door de belastingplichtige geleden schade. Dit kan meebrengen dat in een concreet geval, waarbij de in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken gezamenlijk zijn behandeld, wordt volstaan met toekenning van één schadevergoeding, overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011, in één of enkele zaken van dezelfde belastingplichtige.

4.5.

Het Hof neemt in aanmerking dat de geschillen in hoger beroep inhoudelijk sterk verwant zijn doordat zij de belastingheffing ter zake van hetzelfde of vergelijkbare feit(en) betreffen in meerdere kalenderjaren en die geschillen in één procedure gezamenlijk zijn behandeld. Gelet hierop volstaat het Hof met de toekenning van een schadevergoeding van éénmaal € 500 per half jaar wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase betreffende de aan de orde zijnde aanslagen en beschikkingen.

4.6.

Uit de feiten volgt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 141 dagen ofwel - afgerond – 5 maanden. Dit leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500. Aan belanghebbende dient derhalve te worden vergoed door de Minister een bedrag van € 500.

5 Kosten

6 Beslissing