Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4592, 12/01171 en 12/01172
Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4592, 12/01171 en 12/01172
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 december 2013
- Datum publicatie
- 19 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4592
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2012:BY4167, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1460, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 12/01171 en 12/01172
Inhoudsindicatie
Het Hof is van oordeel dat belanghebbenden met betrekking tot een omvangrijke rente-aftrek ter zake van leningen die zijn gefinancierd met de opbrengst van een aandelenemissie het op grond van art. 10a Wet Vpb 1969 vereiste tegenbewijs niet hebben geleverd, behoudens enige aftrek van rente die (mede) is gebaseerd op een (begunstigende) interpretatieve uitlating van de Staatssecretaris van Financiën.
Uitspraak
kenmerken 12/01171 en 12/01172
5 december 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 12/405 en 12/423 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
[X1] B.V., belanghebbende sub 1, en
[X2] B.V., belanghebbende sub 2,
beide gevestigd te [Z],
gemachtigden: prof. dr. O.C.R. Marres en mr. D.G. Barmentlo (KPMG Meijburg & Co. Belastingadviseurs te Amsterdam),
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 18 december 2010 het verlies van belanghebbende sub 1 voor het jaar 2007/2008 vastgesteld op USD 7.271.712 (€ 5.128.327).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 december 2011, de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 18 december 2010 het verlies van belanghebbende sub 2 voor het jaar 2007/2008 vastgesteld op € 33.658.003.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 december 2011, de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
Op de door belanghebbenden tegen de in 1.1.2 en 1.2.2 vermelde uitspraken ingestelde beroepen, respectievelijk met nummer AWB 12/405 en met nummer AWB 12/423, heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 november 2012 die beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het verlies van belanghebbende sub 1 voor het jaar 2007/2008 vastgesteld op USD 17.079.283 en het verlies van belanghebbende sub 2 voor het jaar 2007/2008 vastgesteld op € 37.247.240, met nevenbeslissingen inzake proceskosten en griffierecht als in die uitspraak vermeld.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 december 2012. Hieraan zijn de kenmerknummers 12/01171 (belanghebbende sub 1) en 12/01172 (belanghebbende sub 2) toegekend. Belanghebbenden hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend; belanghebbenden hebben gezamenlijk een conclusie van dupliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende sub 1 wordt daarin aangeduid als ‘eiseres 1’, belanghebbende sub 2 als ‘eiseres 2’ en de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. [A] Ltd is de topholding van een concern dat bestaat uit verschillende vennootschappen in verschillende landen (het [A]-concern). [A] Ltd is gevestigd te Zuid-Afrika.
[A] Ltd heeft een 100%-dochtermaatschappij, [B] Ltd, eveneens gevestigd te Zuid-Afrika.
[B] Ltd heeft een in Nederland gevestigde 100%-dochtermaatschappij, eiseres 2. Eiseres 2 houdt alle aandelen in eiseres 1.
[B] Ltd heeft tevens een op Mauritius gevestigde 100%-dochtermaatschappij, [C] Ltd. [C] Ltd heeft alle aandelen in [D] Ltd. Deze laatste vennootschap is eveneens gevestigd op Mauritius. [B] Ltd en de door haar gehouden vennootschappen genoemd in de onderdelen 2.3 en 2.4, alsmede de (in)directe belangen van deze vennootschappen, zullen hierna tezamen worden aangeduid als de [E]-groep.
Eiseres 2 is een houdstermaatschappij met deelnemingen in Nederland, de rest van Europa, Zuidoost-Azië en Afrika. Aan het einde van het boekjaar 2007/2008 had eiseres 2 negentien deelnemingen.
Eiseres 2 is wereldwijd hoofdkantoor van de [E]-groep en regionaal hoofdkantoor voor de internetactiviteiten van de [E]-groep binnen Europa. Eiseres 2 is onder meer verantwoordelijk voor strategisch management, dagelijks bestuur, ondersteunende functies van de [E]-groep, de group head of tax, de treasurer en finance management. Eiseres 2 beheert de ‘cash pool’ van het [A]-concern. Eiseres 2 neemt financiële beslissingen, trekt indien nodig externe financiering aan, onderhandelt over kredietvoorwaarden, levert managementdiensten aan de groep en verricht overnames.
Eiseres 1 is de houdstermaatschappij van de technologiedivisie. Zij is werkzaam op het terrein van ontwikkeling, ontwerp, verkoop van ‘conditional access’ (toegang tot televisieprogramma’s) en encryptietechnologie (beveiliging van dataverkeer).
[D] Ltd is de interne financieringsmaatschappij van de [E]-groep. [D] Ltd wordt op Mauritius als zogenoemde GBC2 company aangemerkt, hetgeen betekent dat ontvangen rentes op leningen aan eiseressen niet of nauwelijks worden belast. [D] Ltd is geen actieve financieringsmaatschappij in de zin van artikel 2a van de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971.
De activiteiten van [D] Ltd werden in het onderhavige boekjaar uitgevoerd door één manager op Mauritius. Deze manager krijgt ondersteuning van de group finance manager van de MIH-groep in Nederland.
In maart 2007 heeft [A] Ltd een bedrag van USD 1.000.000.000 opgehaald door middel van een aandelenuitgifte. Na goedkeuring van de Centrale Bank van Zuid-Afrika is dit bedrag rechtstreeks betaald aan eiseres 2. Boekhoudkundig en contractueel is de geldstroom verwerkt als storting in [B] Ltd, dat de storting tegen uitgifte van aandelen als kapitaal heeft doorgestort in [C] Ltd. Deze heeft het bedrag rentevrij uitgeleend aan [D] Ltd. Laatstgenoemde vennootschap heeft vervolgens rentedragende leningen verstrekt aan eiseressen ten behoeve van acquisities (zie hierna).
Eiseres 2 heeft in het onderhavige boekjaar drie acquisities gedaan (al dan niet via een dochtermaatschappij):
i. een 100%-belang in [F] plc voor GBP 954.400.000. Hiervoor is op 18 maart 2008 een bedrag van € 422.882.516 geleend bij [D] Ltd, welke lening is gefinancierd uit de opbrengst van de aandelenuitgifte;
ii. een 96,56%-belang in [G] SA voor USD 160.000.000. Hiervoor is op 18 december 2007 een bedrag van € 107.572.146 geleend bij [D] Ltd, welke lening is gefinancierd uit de opbrengst van de aandelenuitgifte;
iii. een 37½%-belang in [H] GmbH voor € 10.000.000. Hiervoor is op 26 juni 2007 een bedrag van € 10.000.000 geleend bij [D] Ltd, welke lening is gefinancierd uit een dividenduitkering van een Chinese vennootschap aan [C] Ltd.
Eiseres 1 heeft in het onderhavige boekjaar twee acquisities gedaan:
i. een belang in [I] SAS voor € 10.000.000. Hiervoor is op 14 juni 2007 een bedrag van € 10.000.000 geleend bij [D] Ltd, welke lening is gefinancierd uit inkomsten van [C] Ltd;
ii. een belang in [J] Inc. voor USD 72.500.000. Hiervoor is op 1 december 2007 een bedrag van USD 72.500.000 geleend bij [D] Ltd, welke lening is gefinancierd uit de opbrengst van de aandelenuitgifte.
De rentebedragen die eiseressen hebben betaald met betrekking tot bovenstaande leningen zijn door verweerder op grond van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) niet in aftrek toegelaten. De correctie voor eiseres 1 bedraagt € 3.589.237 en voor eiseres 2 USD 9.807.571.”
Partijen hebben zich in hoger beroep in tegengestelde zin uitgelaten over de kwalificatie (kapitaal of lening) van de in 2.10 van de uitspraak van de rechtbank vermelde “storting in [B] Ltd.”. Het Hof komt op dit punt terug in 4.6.1.
Nu voor het overige tegen de feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit, zij het dat in onderdeel 2.13 van de uitspraak van de rechtbank eiseres 1 en eiseres 2 abusievelijk zijn verwisseld, en behoudens een hierna in 2.3.1 opgenomen precisering van de door de rechtbank onder 2.10 vermelde feiten.
Aan de door de rechtbank vastgestelde feiten voegt het Hof nog het volgende toe.
Van de in 2.10 van de uitspraak van de rechtbank vermelde emissie-opbrengst van in totaal circa USD 1 miljard is het van buiten Zuid-Afrika gevestigde beleggers ontvangen gedeelte, groot USD 581,4 miljoen, overgemaakt naar een bankrekening van belanghebbende sub 2; de vermelde “goedkeuring van de Zuid-Afrikaanse Centrale Bank” (bedoeld is de South African Reserve Bank, hierna SARB) heeft op dat gedeelte betrekking.
De in 2.11 sub iii van de uitspraak van de rechtbank vermelde “Chinese vennootschap” wordt in de gedingstukken en hierna aangeduid als “[K]”.
Als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg is een persbericht van [datum] 2007 inzake de aandelenuitgifte door [A] Ltd gevoegd. Dit persbericht houdt onder meer het volgende in:
“[A] Launches Capital Raising For Expansion.
[A] today launched a capital raising by way of a private placement to institutional investors of new [A] N shares.
(…)
Commenting on the proposed transaction, [L], Chief Executive Officer of [A], said: “The capital raising will strengthen our ability to participate as a strategic partner in media companies across the emerging markets”.
(…)
Within the emerging markets, [A] focuses on investment opportunities in its core platforms of pay-television, internet, mobile and print media. In furtherance of this strategy, [A] has already invested in substantial media assets across emerging markets.
(…)
In addition to these investments, [A] is currently pursuing several others, some of which may be material, although no binding agreements have been entered into at this stage.
(…)
Proceeds from the Capital Raising will be used in the execution of [A]’s international investment strategy and to replenish internal resources utilised for the purposes of [A]’s acquisition of Russian internet portal [M], Brazilian magazine publisher [N] and Chinese sports publisher [O].”
2.3.4.1. Als bijlage bij hun conclusie van repliek in eerste aanleg hebben belanghebbenden een memo van prof. [P] (hierna: [P]) overgelegd. Dit tot belanghebbende sub 2 gerichte memo (hierna: het memo) gaat in op de Zuid-Afrikaanse deviezenrestricties (hierna: de deviezenrestricties) in het algemeen en op de toepassing daarvan op de (onderhavige) investeringen van de (tot het [A]-concern behorende) [E]-groep.
2.3.4.2. Over de doelstellingen van de deviezenrestricties vermeldt het memo:
“1.2. The main purpose of South Africa’s exchange control restrictions is to:
ensure the timeous repatriation of foreign currency acquired by residents of South Africa into the South African banking system, whether through transactions of a current or capital nature; and
to prevent the loss of foreign currency resources through the transfer abroad of real or financial capital assets (i.e. goods or money) held in South Africa.”
2.3.4.3. De uitvoering van de wet- en regelgeving is blijkens het memo opgedragen aan de SARB. Goedkeuring van de SARB is vereist voor buitenlandse investeringen door Zuid-Afrikaanse vennootschappen en hiervoor dient een gedetailleerde aanvraag te worden ingediend. Met betrekking tot de daarmee gemoeide tijd vermeldt het memo:
“1.60. During the period under discussion, obtaining approval from the SARB for foreign investments took anything from 6-8 weeks for processing. If (…) SARB had queries or required additional information or a meeting to discuss the application, further delays would be experienced.”
2.3.4.4. Met betrekking tot investeringen door middel van reeds bestaande buitenlandse dochtervennootschappen vermeldt het memo:
“1.55. (…) South African companies which had existing approved subsidiaries abroad were allowed to expand such activities abroad without prior SARB approval, provided that such expansion was financed by foreign borrowings (with no recourse to or guarantee from South Africa) or by the employment of profits earned by that subsidiary, subject to the expansion being in the same line of business and the conditions attaching to the relevant approval in place permitting such expansion. The local parent company was required to place their proposed plans for the expansion of the investment on record with the SARB at an early stage. It was
further stated that the retention of any balance of the profits earned would (…) have to be negotiated with SARB at the time of the normal annual report back.
Therefore, as a general comment, in our experience it was common practice for South African multi-national companies to set up and maintain offshore investment holding companies and central offshore treasury companies, so that such funds (i.e. foreign earned income or foreign borrowings) could be retained offshore in accordance with the principles set out above. If an offshore investment opportunity then arose, such funds could be deployed by the relevant group company or treasury company (assuming that the conditions attached to the relevant SARB approvals for the structure pertinently permitted this) without having to embark on the onerous and time consuming approval process with the SARB, which would involve compiling a detailed application setting out the information set out above and submitting same to SARB for approval. We are even aware that the SARB encouraged South African multi-nationals to set up offshore investment vehicles for these purposes.”
2.3.4.5. Investeringen vanuit buitenlandse vennootschappen in lidstaten van de South African Development Community (hierna SADC, in de stukken ook aangeduid als CMA, Common Market Area) werden door de SARB in beginsel niet toegestaan. Het memo vermeldt hierover:
“1.53 (…) (T)he SARB (…) in principle, rejected applications where the offshore company had investments back in the CMA (so-called ‘loop’ structures, which were and still are contrary to the Treasury’s policy (…)).”
2.3.4.6. Met betrekking tot de onderhavige emissie en de in dat verband verkregen goedkeuringen vermeldt het memo onder meer het volgende:
“2.5. In an attempt to raise funding, the [A] Group approached SARB during 2007 to obtain approval for a proposed private placement, involving non-residents. (…)
In particular, as a result of the private placement, [A] became entitled to foreign currency. (…)
On 9 February 2007, [A] obtained approval from SARB to place approximately 70 million [A] N shares through a partially underwritten accelerated equity offering. In particular, [A], inter alia, received approval from the SARB to retain the capital raised in the foreign market in foreign currency for a period of nine months from the date of the (…) “Private Placement Approval” (…)
(…)
It was provided that, should Ministerial approval not be granted in respect of [A]’ envisaged offshore minority investments during 2007, all capital raised offshore (in terms of the private placement) had to be repatriated to South Africa.
(…)
It is understood that, during 2007, [A] submitted three applications for Ministerial approval for certain minority investments as was contemplated in the Private Placement Approval.
We understand that upon initial application, all the minority applications submitted by [A] were rejected.
(…)
2.21. Representatives of [A] (…) subsequently attended a meeting with representatives from SARB on 19 June 2007, where certain aspects pertaining to the rejection of the minority applications were discussed.
In particular, [A] indicated that it proposed to make further offshore investments and that specific applications would be submitted to SARB in respect thereof. Some of the envisaged investments were mentioned by name, for example the [G] Poland investment. At the meeting, the representatives of [A] requested an extension for the period during which the funds raised offshore by way of the private placement could be retained abroad to allow [A] to prepare and submit the relevant applications to SARB. An extension was granted by SARB until 31 March 2008.
(…)
We understand that [A] subsequently, on 12 July 2007, 20 September 2007 and 24 January 2008 respectively, submitted separate detailed applications to the SARB in respect of investments which they sought to make in Poland, the United States of America and the United Kingdom respectively, which were to be funded by way of the private placement funds retained abroad (and in relation to the [F] investment, partially by such funds and partially by way of a revolving credit facility (“RCF”)).
These applications met with SARB’s approval and the SARB formally approved these applications, which were subject to the conditions which are typically imposed in respect of such approvals. These processes were completed before the expiry of the extended period approved by the SARB for the retention of the private placement funds offshore on 31 March 2008.
The following acquisitions were formally approved by SARB in writing:
The acquisition of a 55% equity interest in[G] for an amount of US$ 165,000,000 (funded by way of the private placement funds);
The acquisition of a 100% interest in [J] Incorporated, United States of America via [X1] BV for an amount of US$ 75,000,000 (funded by way of the private placement funds); and.
The acquisition of a 100% equity interest in [F] Plc for an amount of GBP 980 million (funded partially by way of the private placement funds and partially by the RCF).”
2.3.4.7. Met betrekking tot de gekozen financieringsstructuur vermeldt het memo onder meer het volgende:
“2.15. As mentioned above, the funding raised from offshore shareholders by way of the private placement was paid directly to [X2] BV under the SARB approval. However, in this context, it is relevant to make reference to the various contractual arrangements, reflecting the flow of the funds, since [A] was legally entitled to the funds raised by way of the private placement:
[A] advanced the relevant amount to [B] on loan account;
[B], in turn, capitalised [C] Limited (“[C]”) with the relevant amount against the issuance of shares;
[C], in turn, advanced the funds to [D] Limited (‘[D]”) as an interest free loan;
[D], in turn, advanced the funds to [X2] BV on interest-bearing loan account; and
[X2] BV then utilised the loan proceeds to acquire the various investments (…)
2.16. To place the above arrangement in perspective, it is necessary to make reference to the offshore structure of the [A] Group. We understand that the [A] Group has two central offshore investment holding companies, namely [X2] BV and [C]. [C] is the entity designated to hold the [A] Group’s investments in Mauritius, India and China. [X2] BV, in turn, is designated to hold the [A] Group’s PayTV operations in Africa (excluding South Africa), its technology and print business in Brazil and the Netherlands and its internet assets located in, inter alia, Russia and Europe.
Therefore, since the proposed investments, for which funding was raised by way of the private placement, fell within the category of investments which were traditionally held by [X2] BV, it was necessary for the funding to be provided to [X2] BV, namely the entity designated to make the said investments. This was done via the group treasury company, [D]. In particular, as stated above, many South African multi-nationals pooled offshore cash in a central offshore treasury company, so that the said treasury company could lend the funds where it was required in the offshore group (…).”
2.3.4.8. Met betrekking tot de vraag of de [A]/[E]-groep alternatieve methoden ter beschikking stonden om de voor de onderhavige investeringen noodzakelijke fondsen naar [X2] BV over te maken, is in het memo het volgende vermeld:
“2.32. In considering alternative methods through which the [A] Group could have transferred the funds raised by way of the private placement to [X2] BV to make the relevant investments (…) (i.e. as opposed to the route as detailed in paragraph 2.15 above), it is noted that should [C] have declared a dividend to [B] (utilising the said funds), this dividend, since it did not relate to profits earned offshore, would not have fallen under the relaxation stipulated in 1.50.4 above (in terms of which dividends declared from profits earned offshore may be retained offshore). This aspect was confirmed with a senior SARB official who advised that the particular funds, being “approved funds” should be distinguished from profits earned offshore. Therefore, [C] would, in our view, not have been entitled to retain such dividend offshore and use same for any purpose (i.e. transfer the said funds to [X2] BV).
As a further alternative, [C] could have declared and paid a dividend to [B] and [B], in turn, could have capitalised [X2] BV. Whilst this arrangement should technically have been possible, it may have exposed [B] to currency exchange risk, since the funds would have been required to be converted to Rand when it was repatriated to South Africa and then it would again have been converted to the relevant foreign currency when it was remitted from South Africa to [X2] BV for purposes of making the specific investments once approval had been obtained from the SARB for the investments. However, [B] could have applied to SARB for prior approval to not remit the dividend to South Africa, but to transfer such funds directly to [X2] BV.
Furthermore, if [C] had advanced a loan to [B] which, [B], in turn, used to capitalise [X2] BV, this would, in our view, have created an impermissible “loop” structure (…)”.
2.3.5.1. Als bijlagen bij het verweerschrift in hoger beroep van belanghebbenden zijn notulen (“minutes”) van teleconferenties en meetings van de Board of directors van de [E]-groep gevoegd.
2.3.5.2. Tijdens de teleconferentie van 9 februari 2007 is een presentatie gegeven met betrekking tot (gesprekken over) een investering in de Argentijnse [AA] (hierna: [AA]). De notulen vermelden onder meer het volgende:
“The purpose of the presentation was to seek the board’s formal approval to enter into negotiations to acquire an interest in [AA]. (…) The comprehensive due diligence was almost complete. The overall impression was positive. (…) The Argentinean shareholders stated that they would welcome a strategic investment and would be prepared to top up [X2]’s investment to 28% via new and secondary equity. (…) Payment would be guaranteed by [BB] (…) to US$ 600 million for a 21% stake. (…) The board authorised management to proceed to negotiate an agreement as outlined, which agreement would be subject to the board approving the price and valuation at a later date”.
2.3.5.3. In notulen van een bijeenkomst op 20 juli 2007 in [Z] is onder meer het volgende vermeld:
“Mr. [DD] advised that approval would be sought from the board at this meeting to pursue the acquisition of [G] (…). After (…) discussion, the board authorised management to proceed to tender for 100% of the equity share capital in [G] (…) for a maximum consideration implying a blended equity value of US$ 155 million (…)”.
2.3.5.4. In notulen van een bijeenkomst op 9 november 2007 in [Z] is onder meer het volgende vermeld:
“An overview of [F] (project [CC]) was presented. (…) A non-binding offer had been sent to the [F] board to tender for 100% of the share capital of [F] at a valuation of approximately US$ 2 billion. (…) Mr. [EE] presented an outline of the proposed funding arrangements. It was expected that the acquisition of some US$ 2 billion would be funded, approximately 25% from internal cash resources and 75% from external resources”.
2.3.5.5. In notulen van een teleconferentie op 14 december 2007 is onder meer het volgende vermeld:
“A detailed board memorandum regarding an opportunity to acquire up to 100% of the share capital in “[CC]” had been circulated prior to the meeting. (…) The commercial, technical, financial and legal due diligence had been completed. (…) Approval had been received from the South African Reserve Bank (SARB) for the transaction. The transaction was still subject to the approval of the Polish competition authorities.(…) The investment of GBP 946 million would be covered initially by approximately GBP 250 million in cash plus a [BB] bridge loan of some GBP 700 million (…). The bridge funding would be guaranteed by [A] with the SARB’s approval. (…) Subject to the approval of the [A] board of directors, the board approved the transaction (…)”.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur bij belanghebbenden terecht de rente-aftrek (en de aftrek van valutaverliezen) ter zake van de voor de acquisities aangegane leningen heeft gecorrigeerd op grond van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet).