Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4593, 12/00567 en 12/00568
Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4593, 12/00567 en 12/00568
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 december 2013
- Datum publicatie
- 18 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4593
- Zaaknummer
- 12/00567 en 12/00568
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 21
Inhoudsindicatie
Het Hof is van oordeel dat de wetgever bij de totstandbrenging van de per 1 januari 2010 gewijzigde successiewetgeving de ingevolge artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM vereiste ‘fair balance’, zowel op wetgevingsniveau als op individueel niveau, in acht heeft genomen. Het in aanmerking nemen van de (woz-)waarde naar het prijspeil op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van overlijden (op grond van artikel 21 lid 5 Sw) leidt niet tot een 'individual and excessive burden'.
Uitspraak
kenmerken 12/00567 en 12/00568
5 december 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/5838 en 11/5839 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
[AX] en[CX], beiden wonende te [Z], belanghebbenden,
gemachtigde: W.J. Engel,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 juli 2011 aan belanghebbenden aanslagen erfbelasting opgelegd voor belaste verkrijgingen van € 214.207 als gevolg van het overlijden van [X] (hierna: erflater) in 2010 en te betalen bedragen aan erfbelasting van € 31.041. Tegelijkertijd met de aanslagen heeft de inspecteur bij beschikkingen € 54 heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 4 oktober 2011, de aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 juli 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbenden ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar belaste verkrijgingen van € 195.026 en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 9 augustus 2012, aangevuld bij brieven van 31 augustus 2012. De gemachtigde heeft verweerschriften ingediend. Bij brief van 28 november 2012 heeft de inspecteur een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbenden worden daarin (evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak) aangeduid als ‘eiseressen’, de inspecteur als ‘verweerder’:
Op 6 april 2010 is overleden [X] (hierna: erflater). Bij testament zijn tot erfgenamen benoemd zijn twee dochters, eiseressen, ieder voor 99/200e deel en (wijlen) zijn echtgenote, [Y] voor 1/100e deel.
Tot de nalatenschap van erflater behoort de woning aan de [a-straat 1A] te [Z] (hierna: de woning).
De waarde van de woning is ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde) voor het kalenderjaar 2010, naar de waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 840.000. De WOZ-waarde van de woning is voor het kalenderjaar 2011, naar de waardepeildatum per 1 januari 2010, vastgesteld op € 762.500.
In de aangifte voor de erfbelasting is aan de woning een waarde van € 762.500 toegekend, zijnde de WOZ-waarde naar de peildatum 1 januari 2010.
Bij het opleggen van de aanslagen erfbelasting aan eiseressen heeft verweerder de waarde van de woning gesteld op € 840.000, zijnde de WOZ-waarde naar de peildatum 1 januari 2009. Verweerder heeft voor de berekening van de erfbelasting het aangegeven saldo van de nalatenschap van € 432.377 gecorrigeerd met € 38.750 naar € 471.127.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe:
De woning omvat vier appartementsrechten die recht geven op het uitsluitend gebruik van de twee naast elkaar gelegen garageplaatsen in het souterrain (waarvan de tussenmuur is weggebroken), een woning op de 3e verdieping met een woonoppervlakte van 250 m2 en twee bergingen (nrs. [...] en [...]).
De woning is, met uitzondering van de bergingen met de nrs. [...] en [...], bij overeenkomst d.d. 17 juli 2012 verkocht voor € 800.000 . De levering van de woning heeft, onder uitstel van betaling, plaatsgevonden op 19 september 2012. De betaling is, conform de overeenkomst van 19 september 2012, gedaan in 2013.
In hoger beroep heeft de inspecteur een taxatierapport overgelegd van 17 augustus 2012. Daarin is de waarde van de woning op 6 april 2010, getaxeerd op € 840.000.
Voor deze taxatie is gebruik gemaakt van de referentiewoning [a-straat 1D], die is gelegen in hetzelfde complex. Deze woning, met een woonoppervlakte van 272 m2 en 1 garageplek in het souterrain, is op 10 september 2010 verkocht (en op 5 november 2010 geleverd) voor € 900.000.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil of artikel 21, vijfde lid, Successiewet 1956 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.