Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4738, 12/00336, 12/00363, 12/00364 en 12/00367

Gerechtshof Amsterdam, 26-09-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4738, 12/00336, 12/00363, 12/00364 en 12/00367

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 september 2013
Datum publicatie
31 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4738
Formele relaties
Zaaknummer
12/00336, 12/00363, 12/00364 en 12/00367

Inhoudsindicatie

Met betrekking tot de vergoeding door de dga voor huur van een pand dat in eigendom is van X BV, is er sprake van een uitdeling ten belope van ten onrechte niet aan de dga in rekening gebrachte huur. Met betrekking tot de afwaardering op een geldverstrekking aan C BV door X BV heeft te gelden dat de feiten en omstandigheden van het geval wijzen op in de sfeer van de aandeelhouder gelegen motieven bij het verstrekken ervan. De afwaardering van de geldverstrekking is een niet aftrekbare vermogensvermindering van X BV.

Uitspraak

kenmerk 12/00336, 12/00363, 12/00364 en 12/00367

26 september 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X BV] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. E.D.J. van de Kooij (Keistad Advies B.V. te Amersfoort),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/2557 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank),

in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, (thans) kantoor Amersfoort

de inspecteur;

en op het hoger beroep van

belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met kenmerk AWB 11/4250.

in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur;

en op het hoger beroep van

belanghebbende,

en het hoger beroep van

de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met kenmerk AWB 11/2829,

in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting, berekend naar een belastbare winst van € 913.662 en – na verrekening met een verlies van voorgaande jaren van € 786.803 – een belastbaar bedrag van € 126.859. Gelijktijdig is bij beschikking € 9.582 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 maart 2011, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 907.190 en – na verrekening van een verlies van voorgaande jaren van € 786.803 – een belastbaar berdrag van € 120.387. Gelijktijdig is de heffingsrente verminderd tot € 9.079.

1.1.3.

Bij uitspraak van 26 maart 2012 (AWB 11/2557), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot nihil, berekend naar een belastbare winst van € 891.405, met verrekening van een verlies van voorgaande jaren van € 891.405. Tevens is bepaald dat de heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag dient te worden verminderd.

1.1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende (kenmerk 12/00367) is bij het Hof ingekomen op 4 mei 2012, aangevuld bij brief met bijlagen van 30 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 juli 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting, berekend naar een belastbaar bedrag van € 743.927. Gelijktijdig is bij beschikking € 43.759 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 juli 2011, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.3.

Bij uitspraak van 26 maart 2012 (AWB 11/4250), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een berekend naar een (naar het Hof begrijpt) belastbaar bedrag van € 722.611, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.

1.2.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende (kenmerk 12/00364) is bij het Hof ingekomen op 4 mei 2012, aangevuld bij brief met bijlagen van 30 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 6 maart 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.473.985. Gelijktijdig is bij beschikking € 18.398 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 april 2011, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbare winst van € 1.463.850. Gelijktijdig is de heffingsrente verminderd tot € 17.912.

1.3.3. Bij uitspraak van 26 maart 2012 (AWB 11/2829), welke naar het Hof begrijpt door de rechtbank op 15 mei 2012 is gerectificeerd, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.291.286 en met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. Nu partijen tegen de rectificatie van het aanvankelijk door de rechtbank toegezonden afschrift van de uitspraak geen bezwaar hebben aangevoerd zal het Hof verder uitgaan van het op deze wijze bekendgemaakte belastbaar bedrag, en niet van het in het aanvankelijk verzonden afschrift van de uitspraak (abusievelijk) vermelde belastbaar bedrag van € 1.441.286.

1.3.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep (kenmerk 12/00363) is bij het Hof ingekomen op 4 mei 2012, aangevuld bij een brief met bijlagen van 30 mei 2012, en het tegen die uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep (kenmerk 12/00336) is bij het Hof ingekomen op 26 april 2012, aangevuld bij een brief met bijlagen van 22 mei 2012. De inspecteur en belanghebbende hebben een verweerschrift ingediend.

1.3.5.

Van belanghebbende is in aanvulling op zijn verweerschrift in de zaak 12/00336 op 31 oktober 2012 een nader stuk met bijlagen ontvangen. Hiervan is een afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. De zaken zijn ter zitting behandeld gelijktijdig met de hogere beroepen met kenmerknummers 12/00334, 12/00335, 12/00365 en 12/00366 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen dividendbelasting over de jaren 2005 en 2006, alsmede met de hogere beroepen met de kenmerknummers 12/00333 en 12/00360 inzake de aan [A] opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003. Al hetgeen in de ene zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak. Partijen zijn ter zitting ermee akkoord gegaan dat hetzelfde heeft te gelden voor de zaken met de kenmerknummers 12/00361 en 12/00362, inzake de aan [A] opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 en 2005 – voor welke zaken per abuis geen uitnodiging voor de zitting was verzonden – en dat het Hof het onderzoek in deze zaken sluit zonder nader onderzoek ter zitting.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.5.

Van belanghebbende is een nader stuk ontvangen, ingekomen ter griffie op 31 mei 2013. Van dit stuk is een afschrift verzonden naar de inspecteur. Het Hof heeft geen reden gezien het onderzoek op grond van dit stuk te heropenen.

2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.7, 2.20 tot en met 2.20.2, 2.21.7 tot en met 2.21.10 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. [[A] (hierna: [A])] heeft sinds het overlijden van zijn vader in 1992, 100% van de aandelen in eiseres. De activiteiten van eiseres bestaan uit vermogensbeheer. Eiseres verstrekt financieringen aan derden en belegt in vastgoed. Er zijn deelnemingen verworven en er zijn vennootschappen opgericht. [[A]] bestuurt deze vennootschappen. Tot 2002 is de moeder van [[A]] directeur van eiseres, daarna [[A]].

2.2. [[A]] woonde op [A-straat 1] te [Z] tot 2004 samen met zijn moeder en daarna alleen. Het pand is eigendom van eiseres en wordt sinds 1959 verhuurd voor 1/3 aan de vader van [[A]] (toenmalige directeur). De materiële onderneming van de vader van [[A]], ontwikkeling en verkoop van pick-upnaalden, werd gedreven vanuit het pand. Op het moment van overlijden van de vader van [[A]] is er uitsluitend nog sprake van vermogensbeheer.

2.3. De totale huurwaarde van de woning is op 1 mei 1959 bepaald op f 6.500 per jaar. In 1992 wordt tussen de moeder van [[A]] enerzijds en eiseres anderzijds de afspraak gemaakt dat de woning voor 55% als privé wordt aangemerkt en wordt een huurbedrag van f 24.000 ofwel € 10.891 per jaar bedongen dat als loon in natura voor de moeder van [[A]] wordt aangemerkt. De huur is inclusief alle kosten zoals gas water, licht, verzekeringen, heffingen, belastingen, (tuin)onderhoud, etc. Deze kosten komen ten laste van eiseres.

Nadat [[A]] directeur is geworden wordt de huur in rekening-courant geboekt en niet meer als loon in natura in aanmerking genomen bij zijn moeder. In de bezwaarfase inzake de onderhavige belastingaanslagen overlegt [[A]] een op 28 september 2010 getekend huurcontract. In 2002 bedroeg de huur nog steeds € 10.891 (f 24.000). Vanaf 2002 wordt de huur ook niet geïndexeerd.

2.4. Bij brief van 23 februari 2004 is door verweerder in het kader van de aanslagregeling Vpb 2002 de volgende vraag gesteld aan eiseres: “Wat en aan wie wordt er precies verhuur[d] en hoeveel vierkante meter betreft dit ten opzichte van het eigen gebruik van de vennootschap”. Het antwoord van eiseres d.d. 18 maart 2004 luidt: “Huuropbrengsten: zie als bijlage het grootboekkaartje van de huuropbrengsten (bijlage 10). De [A-straat 1] wordt voor 45% door de vennootschap gebruikt en voor 55% verhuurd”. Voorts blijkt uit de bij de brief gevoegde afschrijvingsstaat betreffende het tweede halfjaar 2002 dat de aanschafwaarde van de woning € 174.592 heeft bedragen. De aangifte Vpb 2002 is gevolgd door verweerder.

2.5. In 2008 zijn boekenonderzoeken gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Vpb over de jaren 2003 t/m 2006. Naar aanleiding van de controlerapporten dienaangaande zijn de onderhavige belastingaanslagen opgelegd.

2.6. Op 30 juni 2008 is de woning bezichtigd door de Rijkstaxateur [...]. [[A]] heeft aangewezen welke ruimten in het woonhuis (gedeeltelijk) zakelijk zouden worden gebruikt. Het betrof:

- de woon/eetkamer; hier zouden relaties worden ontvangen;

- een kamer achter de keuken, deze zou worden gebruikt als kantoor;

- een kamer naast de woonkamer; deze zou worden gebruikt als kantoor. In deze kamer staat een biljarttafel.

Er is geen sprake van afgescheiden ruimten die (nagenoeg) exclusief geschikt zijn voor zakelijk gebruik. De door [[A]] aangewezen ruimten hebben geen zelfstandige opgang en geen zelfstandige voorzieningen.

2.7. Door de taxateur van de Belastingdienst (BD) is vastgesteld dat de huur, zoals die door derden in 2008 zou zijn overeengekomen, € 42.000 per jaar bedraagt voor de gehele woning. De huurwaarde in de jaren vóór 2008 zijn door de controleurs teruggerekend met een veronderstelde indexering van 4%. Op basis hiervan zijn de volgende uitdelingen huur in aanmerking genomen bij het vaststellen van de onderhavige belastingaanslagen:

Jaar

Betaalde huur 55%

Zakelijke huur 100% (volgens taxatie BD)

Zakelijke huur [eiseres en [A]]

2003

€ 10.891

€ 34.521

€ 29.821

2004

€ 10.891

€ 35.902

€ 30.745

2005

€ 10.891

€ 37.337

€ 31.360

200[6]

€ 10.891

€ 38.831

€ 32.207

Voor de aangebrachte correcties zijn de controlerend ambtenaren uitgegaan van 100% gebruik van de woning door [[A]]. Voor zover het betrof jaren waarin navorderingsaanslagen zijn opgelegd (2003 en 2004) zijn de controlerend ambtenaren uitgegaan van de prijs die [eiseres en [A]] hebben gehanteerd, maar dan herrekend naar een 100% verhuursituatie (€ 10.891/55%) in plaats van 55%. De huur is derhalve als volgt gecorrigeerd:

Jaar

Betaalde huur 55%

Gecorrigeerde huur

Hogere winst

2003

€ 10.891

€ 19.801

€ 8.910

2004

€ 10.891

€ 19.801

€ 8.910

2005

€ 10.891

€ 37.337

€ 26.446

200[6]

€ 10.891

€ 38.831

€ 27.940

(…)2.19. [[A]] heeft 47,5% van de aandelen in de besloten vennootschap [B BV] en is bestuurder van deze vennootschap. Uit de aangifte Vpb 2004 van [B BV] volgt dat [[A]] een bedrag van € 440.145 ter beschikking heeft gesteld aan [B BV]. [[A]] heeft geen vordering op deze BV aangegeven. Bij brief van 15 december 2010 is hierover het volgende geschreven:

“De vorige accountant/administratieconsulent had leningen van [X BV] aan [B BV] verwerkt als leningen van de heer [A] privé. Dit is voor een deel niet juist verwerkt. Als bijlage 7 hierbij de grootboekkaarten 2003 tot en met 2006. Per 31 december 2004 bedroeg de vordering van [X BV] op [B BV] € 310.750, het meerdere ten bedrage van (€ 440.145 -/- € 310.750=) € 129.395 betreft dan een vordering van de heer [A] in Box i op [B BV]. De rente over het gemiddelde saldo behoort dan tot het inkomen in box 1.”

2.20. [B BV] heeft op 2 mei 2006 1/3 van de aandelen in [C BV]verkregen. Eiseres maakt op 28 augustus 2006 en 19 oktober 2006 respectievelijk € 100.000 en € 50.000 over naar de rekening van [C BV](hierna:[C BV]). De omschrijving van de eerste overboeking is “tijdelijke financiering”. De omschrijving van de tweede overboeking is “tijdelijke lening, direct terugbetalen met ob.”. In mei 2007 heeft [[A]] nog een laatste keer € 50.000 overgemaakt naar[C BV].[C BV] is op 13 november 2007 failliet verklaard. In de aangifte Vpb 2006 brengt eiseres een bedrag van € 150.000 ten laste van de winst van eiseres als “Voorziening lening [C BV]”.

2.20.1. Het faillissementsverslag d.d. 6 december 2007 vermeldt – voor zover hier van belang - het volgende:

“ De vennootschap ([C BV]) is opgericht op 20 april 2005 door [D BV] die als eerste aandeelhouder is opgetreden. [D BV] heeft de aandelen verkocht en geleverd bij akte d.d. 25 mei 2006 aan [E BV] (1/3), [F BV] (1/3) en [B BV] te [Q] (1/3).

Risicodragend kapitaal in de vorm van achtergestelde leningen is voorts verstrekt door [G BV] en voornoemde aandeelhouders.

(…)

Verlies 2005 € 6.700; Verlies 2006 € 816.429; prognose verlies 2007: ca. 800.000.

(…)

Oorzaak faillissement:

Omtrent de oorzaken van het faillissement kan op dit moment nog geen definitieve uitspraak worden gedaan. Volgens de directie zijn de inkomsten sterk achtergebleven bij de begroting waardoor liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Aanvankelijk zijn de liquiditeitsproblemen opgelost door het aantrekken van (achtergestelde) leningen. Ultimo 2006 was sprake van een bedrag van € 600.000 ter zake van achtergestelde leningen verstrekt. Een volgende poging tijdig nieuw kapitaal aan te trekken is mislukt. Ook de pogingen tot uitbreiding van het klantenbestand door onder meer het bewerken van de zakelijke markt (bedrijfsfitness) hebben niets uitgehaald. Enig lucht werd nog verkregen doordat [G BV] in mei 2007 nog een bedrag van € 100.000 fourneerde. Intussen bleef de exploitatieverliesgevend en zag de directie begin oktober geen andere uitweg dan het aanvragen van het faillissement.”

2.20.2.

Gemachtigde van eiseres heeft contact opgenomen met de curator in het faillissement van[C BV] en heeft op 22 september 2011 een gesprek met hem gehad op het kantoor van de curator. De curator heeft bij brief van 4 oktober 2011 schriftelijk verslag uitgebracht van hetgeen is besproken. Het verslag luidt- voor zover hier van belang – als volgt:

“[X BV] Beleggingsmaatschappij stelt dat zij aan [C BV] in augustus en oktober 2006 en in mei 2007 bedragen van respectievelijk € 100.000,-, € 50.000,- en € 50.000,-, in totaal € 200.000,- heeft geleend.

(…)

Ik heb geen akten van leningsovereenkomsten met [X BV] aangetroffen, noch andere door partijen getekende stukken of akten waaruit volgt of al dan niet sprake is van een lening.

Wel heb ik stukken waaruit kan worden opgemaakt dat hier sprake is geweest van een lening.

Uit het gespreksverslag van 3 april 2008 van een gesprek met de heer [H] (bestuurer van de vennootschap), volgt dat [B BV], bij de oprichting van de vennootschap, althans bij deelname in het kapitaal, een bedrag van € 6.000,- heeft gestort. Daarnaast heeft [B BV] een lening verstrekt van € 50.000, - en later ook nog een aantal leningen. (Voetnoten: 2 Uit andere gegevens die hierna worden besproken volgt dat de heer [H] hier [B BV] en [X BV] waarschijnlijk door elkaar haalt of vereenzelvigt. 3 (…))

In het gespreksverslag van 12 november 2008 van een gesprek dat ik gehad heb met de heer [I] (de andere bestuurder van de vennootschap), wordt het navolgende vermeld.

“Het rapport van [...], dat dateert van 30 maart 2007, is als wervingsmiddel gebruikt voor financiers, het is niet voorgelegd aan…..Ik kan mij wel herinneren met dat het is besproken met [A] en ….. (voetnoot 4 In verband met de vertrouwelijkheid zijn de namen van derdern die er verder niet toedoen hier achtergebleven gelaten. Deze staan uiteraard wel vermeld in het verslag.”

Op bladzijde 4:

“De leningen van [G BV] en [B BV] zijn leningen zonder zekerheden. Ze zijn niet gemeld aan de [bank] als achtergestelde leningen en voor zover ik mij kan herinneren is dat ook niet zo overeengekomen. Wel zijn ze op een gegeven moment in de balans geboekt als risicodragend kapitaal”.

In het verslag van 13 november 2008 dat gevoerd is door mij, in aanwezigheid van een kantoorgenoot, met de heer [I] en de heer [H], beiden bestuurders van de vennootschap, komt de navolgende passage voor:

“Andere belangrijke schuldeisers/financiers zijn:

De heer [J]van [G BV] heeft een bedrag van ad 300.000,- geleend en de heer [A], die via [B BV] ook aandeelhouders is, heeft nog eens een bedrag van € 300.000 geleend.”

(…)

Naar mijn mening staat voldoende vast dat de betreffende bedragen zijn voldaan. Hoewel schriftelijke bewijsstukken in de zin van bijvoorbeeld een door partijen ondertekende overeenkomst ontbreken, acht ik het wel aannemelijk dat sprake is geweest van een lening. Ik acht het niet aannemelijk dat destijds overeengekomen is dat deze achtergesteld zijn.

Mede gezien het belang dat de directie had bij het verkrijgen van nieuw kapitaal vermoed ik dat de directie, omdat zij niet verwachtte dat deze leningen op korte termijn zouden worden opgeëist, ze als achtergesteld in de balans heeft opgenomen. De heer [I] heeft bovendien in het gesprek van 12 november aangegeven dat er geen sprake is van achterstelling.

Ik neem aan dat ik, omdat ik bij het begin van het faillissement uit de jaarstukken heb opgemaakt dat het hier om een achtergestelde lening ging, dit zo in de verslagen heb opgenomen. In de latere verslagen is deze passage verder niet aangepast. Dergelijke verslagen hebben altijd een voorlopig karakter en bevatten slechts een weergave van de bevindingen op dat moment.

De vraag of al dan niet sprake was van achterstelling of kapitaalstorting was voor de afwikkeling van het faillissement ook niet van belang aangezien al snel duidelijk was dat sprake was van een zeer aanzienlijk tekort en slechts een beperkt actief. Al vrij snel was duidelijk dat uiteindelijk slechts de hoogste preferente schuldeisers een percentage zouden ontvangen.”

(…)

2.21.7. Navorderingsaanslag Vpb 2004

Vastgestelde belastbare winst

785.171

Correctie rekening-courantrente

11.355

Correctie huur [A-straat 1]

8.910

Correctie huurderslasten

36.520

Correctie jacuzzi

4.100

Correctie Ferrari

50.585

Interne compensatie gemist rendement Ferrari

8.510

Correctie golfkosten

1.493

Nader vastgestelde belastbare winst

907.190

Verrekend verlies

785.717

Te verrekenen verlies

1.086

Nader vastgesteld belastbaar bedrag

120.387

Bij het optellen van bovengenoemde bedragen komt de rechtbank uit op een belastbare winst van € 906.644 en een belastbaar bedrag van € 119.841.

2.21.8. Primitieve aanslag Vpb 2005

Aangegeven belastbare winst

-/-

57.927

Correctie op grond van verbeterde aangifte

699.907

Correctie huur [A-straat 1]

26.446

Correctie huurderslasten

16.156

Correctie jacuzzi

4.100

Correctie sierpoort

1.661

Correctie Ferrari

48.461

Correctie Stinger

2.500

Correctie privé accountantskosten

500

Correctie krantenabonnement

220

Correctie golfkosten

1.903

Vastgestelde belastbare winst

743.927

Te verrekenen verliezen

-

Vastgesteld belastbaar bedrag

743.927

2.21.9.

Navorderingsaanslag Vpb 2005

Aangegeven belastbare winst

-/-

57.927

Correctie op grond van verbeterde aangifte

699.907

Correctie rekening-courantrente

12.163

Correctie vordering omzetbelasting

-/-

10.310

Correctie huur [A-straat 1]

26.446

Correctie huurderslasten

16.668

Correctie jacuzzi

4.100

Correctie BMW

2.500

Correctie Ferrari

48.461

Interne compensatie gemist rendement Ferrari

9.139

Correctie Stinger

2.500

Correctie golfkosten

1.493

Correctie accountantkosten

361

Vastgesteld belastbaar bedrag

755.501

2.21.10. Aanslag Vpb 2006

Aangegeven belastbare winst

1.089.909

Correctie rekening-courantrente

13.272

Correctie voorziening op vordering

150.000

Correctie vordering omzetbelasting

-/-

10.689

Correctie reserve uitgesteld salaris

2.298

Correctie overige opbrengsten

-/-

1.317

Correctie huur [A-straat 1]

27.940

Correctie huurderslasten

29.733

Correctie jacuzzi

4.100

Correctie [hotel]

2.762

Correctie afschrijving auto’s

6.000

Correctie Ferrari

48.465

Interne compensatie gemist rendement Ferrari

9.700

Correctie golfkosten

1.493

Correctie reis- en verblijfskosten

80.495

Correctie accountantkosten

642

Interne compensatie [B-straat]

9.047

Vastgesteld belastbaar bedrag

1.463.850

2.2.

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

2.3.1.

Het Hof voegt hieraan nog de – deels ontleend aan eerst in hoger beroep overgelegde stukken – volgende feiten toe.

2.3.2.

In een met betrekking tot het pand [A-straat 1] te [Z] (hierna: het pand) in 2010 op schrift gestelde huurovereenkomst van 1 februari 2002 tussen belanghebbende en [A], de directeur enig aandeelhouder van belanghebbende, is het object van de verhuur als volgt omschreven:

“Het gedeeltelijk exclusieve gebruik van pand met garage en tuin (…).

 Het exclusieve gebruik van de onzelfstandige woonruimte op de eerste verdieping van het woonhuis door huurder persoonlijk met zijn eventuele huisgenoten alsmede

 Het met de verhuurder gezamenlijk gebruik van de bedrijfsruimte op de begane grond, waaronder de ontvangstruimte, werkkamers, keuken, toilet, toegang, kelder en garage, welk[e] ruimten huurder in gebruik deelt met verhuurder.

(…)Artikel 3: gebruik bedrijfsruimten

(…)2. Huurder en verhuurder stellen vast dat deze ruimten op de begane grond, kelder en de garage van het pand grotendeels bestemd zijn om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor de werkzaamheden van verhuurder en huurder in het kader van activiteiten van vermogensbeheer en het aangaan van beleggings- en investeringsovereenkomsten.”

2.3.3.

In een financieringsvoorstel van de [bank] [plaatsnaam] van 1 juni 2006 aan [C BV] (hierna: [C BV]) is een achtergestelde lening door [A] van € 67.500 als te stellen zekerheid vermeld.

2.3.4. In het verslag van het faillissement van [C BV] van 6 december 2007 is voorts onder meer het volgende vermeld:

“Sedert 1 oktober 2005 exploiteert gefailleerde (…) in het souterrain van het winkelcentrum [...] een fitness- en wellnesscentrum. Bij aanvang heeft zij de verplichtingen van [...] overgenomen die toen al geruime tijd niet in staat was aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Het exploitatieplan voorzag in een vrij ingrijpende verbouwing. De financiering echter fors na. Waardoor de onderneming volgens de directie steeds onvoldoende financiële middelen had om de uitbouw van de activiteiten en daarmee de voorziene inkomstenstroom tijdig te realiseren. Dat uitte zich in onder meer een vertraging in oplevering van de verbouwing, late start van marketingactiviteiten en het ferm achterlopen op de begroting.”

2.3.5.

Omtrent de activiteiten van belanghebbende is in een controlerapport van 2 december 2009 – het betreft hier het verslag van het in onderdeel 2.5 van de uitspraak rechtbank bedoelde boekenonderzoek – het volgende vermeld:

“1.3 Activiteiten

De activiteiten van de vennootschap bestaan uit vermogensbeheer. In 2003 waren de activiteiten hoofdzakelijk gericht op lange termijn vermogensbeheer met laag risico. Vanaf 2003 is het accent verlegd naar steeds actiever vermogensbeheer met een hoger risico. De vennootschap verstrekt financieringen aan derden en belegt in vastgoed. Er zijn deelnemingen verworven en er zijn vennootschappen opgericht. De heer [A] bestuurt deze vennootschappen. Met één vennootschap (…) is een managementovereenkomst afgesloten. (…).”

2.3.6.

Omtrent de geldverstrekking aan [C BV] is in het controlerapport onder meer het volgende vermeld:

“Verzocht is om inzage in de overeenkomst van geldlening en eventuele onderliggende stukken en om gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat pogingen zijn ondernomen om de vordering te innen. De gevraagde stukken zijn niet overgelegd.”

2.3.7.

In een overeenkomst van 24 april 2006 is vermeld dat [B BV] € 50.000 aan [C BV] heeft geleend.

2.3.8.

In een akte van geldlening van 7 juni 2006 is vermeld dat [C BV] € 67.500 van [A] heeft geleend.

2.3.9.

In een leningovereenkomst van 18 oktober 2006 is vermeld dat aan [C BV] tijdelijk door [B BV] of belanghebbende € 69.590 ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarde dat een te verwachten teruggaaf van BTW van eveneens € 69.590 bij ontvangst daarvan door – naar het Hof begrijpt – [C BV] direct doch uiterlijk 1 november 2006 wordt overgemaakt op de bankrekening van [B BV] of belanghebbende.

2.3.10.

In een brief van 4 september 2012 van [curator], de (voormalige) curator van [C BV], is onder meer het volgende vermeld:

“Ik heb de bankafschriften uit 2006 opgezocht. Ik heb geen betaling aangetroffen van een bedrag van € 67.500,00 van de heer [A]. Ik heb ook uit het grootboek, of uit andere stukken, niet kunnen opmaken dat er daadwerkelijk een bedrag van € 67.500,00 door de heer [A] in die periode is verstrekt (…).Van de (…) “lening” van € 100.000,00, waarvan het bedrag overgemaakt is op of omstreeks 28 augustus 2006, heb ik geen akte aangetroffen. Het betreft overigens een betaling van [K BV]. In het bankrekeningafschrift staat de betaling geboekt als spoedopdracht tijdelijke financiering, afkomstig van [K BV] (…)De situatie waarin de vennootschap zich in april/mei 2007 bevond, heb ik (…) met de heer [I], één van de twee bestuurders, besproken. Uit een door de heer [I] ondertekend gespreksverslag dat ik heb opgesteld (…), kan worden opgemaakt dat de directie van[C BV] (…) doende was aanvullende financiering te verkrijgen. (…) Over de leningen trof ik (…) nog de volgende passage aan: “De leningen van [G BV] en [B BV] zijn leningen zonder zekerheden. Ze zijn niet gemeld aan de [bank] als achtergestelde leningen en voor zover ik mij kan herinneren is dat ook niet zo overeen gekomen. Wel zijn zij op een gegeven moment in de balans geboekt als risicodragend kapitaal.” Tot slot trof ik nog aan een leningovereenkomst met betrekking tot een kortlopende lening van € 69.590,00 van [B BV] of [belanghebbende] (…). Ik vermoed dat met die laatste lening niets gebeurd is, omdat waarschijnlijk het bedrag van de teruggave inmiddels ontvangen was. Ik heb geen betaling van [B BV] of [belanghebbende] van een dergelijk bedrag aangetroffen.”

2.3.11.

In een verklaring van [H] van 2 oktober 2012 is onder meer het volgende vermeld:

“Het is waar dat de eerste leningen in 2006 van [X BV] Beleggingsmaatschappij aan de club tussen [X BV] en de club beide keren bedoeld waren als zeer kortlopend. (…) Nu deze leningen maar voor heel even waren, werd er ook geen of weinig werk gemaakt van een normale schriftelijke overeenkomst. (…) Het is met deze leningen fout gegaan doordat bij de club vervolgens kort gezegd het ene gat met het andere werd gedicht.(…)Als hoofdverantwoordelijke bestuurder van de[C BV] heb ik in de administratie van de [[C BV]] de leningen van [X BV] en de lening van [B BV], voor het gemak, samengenomen onder de noemer [B BV].”

2.3.12.

In een verklaring (ongedateerd) van [L], mede-aandeelhouder (52,5%) en bestuurder van [B BV], is het volgende vermeld:

“De administratie van [B BV] is (…) onderdeel van het pakket van (…) [A]. (…) in 2006/7 [was] het project (…) [[C BV]] (…) toevertrouwd aan de zorg van (…) [A]. (…) De taakverdeling tussen (…) [A] en mij verklaart, dat inzake de[C BV] het steeds (…) [A] was die tekende.”

2.3.13.

In een brief van [A] aan gemachtigde van 17 september 2012 over de geldverstrekkingen aan [C BV] is onder meer het volgende vermeld:

“Administratief verdient het zeker niet de schoonheidsprijs. De reden dat er niet telkens de juiste stukken zijn gemaakt zijn: Niet genoeg tijd. Mr. (…) heeft mij altijd verteld, dat een leningsovereenkomst niet noodzakelijk is want het ligt vast als je kijkt naar de bankafschriften. Tevens was voor mij een reden om door [belanghebbende] te laten lenen meer druk te kunnen uitoefenen op de[C BV], aangezien [belanghebbende] gelden uitgeleend had en geen aandeelhouder was. (…) Het begon als een “kleine” investering. Daarna was er een flinke lening nodig om een periode te overbruggen en het risico was nul, want de[C BV]

zou dit bedrag terugkrijgen van de BD, en [belanghebbende] zou het geld met rente vergoeding krijgen. [H] ([C BV]) heeft toen de gelden niet aan [X BV] terugbetaald, maar uitgegeven. Voordat je het weet [word] je meegezogen (…).”

2.3.14.

In een ter zitting van het Hof door belanghebbende overgelegde verklaring van [de weduwe], de weduwe van [A] sr., is onder meer het volgende vermeld:

“De grote kelder staat nog altijd vol met voorraden pick-upnaalden en kristalmicrofoons en andere apparatuur.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep zijn de volgende punten nog in geschil:

1. Voor de jaren 2004, 2005 en 2006, de vraag of ten gunste van het resultaat van belanghebbende voor de huur van het pand door [A] een zakelijke vergoeding in aanmerking is genomen en – indien dat niet het geval is – wat de hoogte van een zakelijke vergoeding zou zijn, alsmede of het alsdan te kwalificeren verschil tussen de in rekening gebrachte vergoeding en de zakelijke vergoeding niet alleen als onttrekking maar ook als uitdeling dient te worden aangemerkt.

2. Voor het jaar 2006 de vraag of terecht voor een bedrag van € 150.000 een afwaardering in aanmerking is genomen op een geldverstrekking door belanghebbende aan [C BV], alsmede, indien en voor zover deze afwaardering niet terecht is, of in zoverre niet alleen sprake is van een onttrekking maar ook van een uitdeling.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6. Beslissing