Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4799, 12/01153
Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4799, 12/01153
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12 december 2013
- Datum publicatie
- 17 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4799
- Zaaknummer
- 12/01153
Inhoudsindicatie
Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terpostbezorging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden vóór de dag van de poststempel.
Uitspraak
kenmerk 12/01153
12 december 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Haarlem], belanghebbende,
gemachtigde: S. Madhar
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/1676 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Haarlem,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2011 aan belanghebbende over het
tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 5.708, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 570. Voorts is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 1.021.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 17 februari
2012, de naheffingsaanslag, boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 30 maart 2012 beroep ingesteld. Bij
uitspraak van 2 november 2012 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13
december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het beroepschrift is gedagtekend op 30 maart 2012. De poststempel op de envelop vermeldt de datum 1 april 2012. Blijkens de op het beroepschrift aanwezige stempel is het beroepschrift op 3 april 2012 bij de rechtbank binnengekomen.
Tot de stukken van het geding behoort het volgende afschrift uit de administratie van de gemachtigde:
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“2.1. De rechtbank dient eerst ambtshalve te onderzoeken of het beroep van eiser ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Onder bekendmaking in voormelde zin moet blijkens het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb worden verstaan de toezending of uitreiking van die uitspraak.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 17 februari 2012. Niet gesteld of gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 18 februari 2012 en geëindigd op 30 maart 2012.
Een beroepschrift is ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Eiser heeft beroep ingesteld bij brief gedagtekend 30 maart 2012, die bij de rechtbank is binnengekomen op 3 april 2012. Nu het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Bij de vraag wanneer de terpostbezorging heeft plaatsgevonden wordt in beginsel uitgegaan van de datum van het poststempel. Het poststempel op de envelop vermeldt als datum 1 april 2012. De stelling van eiser dat het beroepschrift op 30 maart 2012, zijnde de dagtekening van het beroepschrift, op de post is gedaan, acht de rechtbank, zonder concrete onderbouwing met objectieve omstandigheden, onvoldoende om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beroepschrift op 1 april 2012 ter post is bezorgd. Nu deze datum na het einde van de termijn ligt, is het beroepschrift niet tijdig ingediend, hetgeen er in beginsel toe leidt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen doen maken is niet gebleken. Dat verweerder in het verweerschrift heeft geconcludeerd dat het beroep ontvankelijk is leidt niet tot een ander oordeel. De termijnen zijn van openbare orde, wat betekent dat de rechtbank zelfstandig dient te beoordelen of deze in acht zijn genomen. Bovendien beschikte verweerder niet over de envelop waarin het beroepschrift is verzonden, terwijl deze envelop bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep een cruciale rol heeft gespeeld.
Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt de rechtbank daarom niet toe.”