Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4876, 13/00426

Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4876, 13/00426

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 december 2013
Datum publicatie
15 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:4876
Formele relaties
Zaaknummer
13/00426

Inhoudsindicatie

De naheffingsaanslag is blijkens de dagtekening binnen de termijn van artikel 20, lid 3, Awr vastgesteld. De bekendmaking is geen voorwaarde voor de totstandkoming. Het feit dat de naheffingsaanslag niet aangetekend is verzonden, maakt dit niet anders. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen omdat geen sprake is van gelijke gevallen.

Uitspraak

Kenmerk 13/00426

19 december 2013

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[A] te[P], belanghebbende,

gemachtigde: [X]

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4983 van de rechtbank Noord-Holland) (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Haarlem,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2011 aan belanghebbende voor het

tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd een bedrag van € 34.101, en bij beschikkingen een boete van

€ 17.050 en een bedrag aan heffingsrente van € 6.428 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 oktober 2012, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.

1.3.

Bij uitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover die betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, bepaald dat de heffingsrente wordt berekend voor de periode tot 15 november 2009, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 944 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 vergoedt.

1.4.

De inspecteur heeft bij beschikking van 2 augustus 2013 conform de uitspraak van de rechtbank de heffingsrente herrekend en vastgesteld op € 4.552.

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 juli 2013, aangevuld bij brief van 19 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een distributiebedrijf en is in dat kader ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968

2.2.

Over het tijdvak 2006 heeft belanghebbende op 13 oktober 2009 een suppletieaangifte ingediend.

2.3.

In 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart naar, onder meer, de in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 ingediende aangiften omzetbelasting. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente opgelegd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur de naheffingsaanslag binnen de termijn van artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) heeft opgelegd, en zo ja, of deze op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt.

3.2.

De relevante wettelijke bepalingen luiden als volgt.

Awr

Artikel 5

1. De vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter invordering van de daaruit blijkende belastingaanslag aan de ontvanger ter hand.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het door de inspecteur nemen van een beschikking of het doen van uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge de belastingwet verschuldigd of terug te geven bedrag.

Artikel 20, lid 3

De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:41

1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

3.3.

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 De overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

7 Beslissing