Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ2418, 11-00692
Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2013, BZ2418, 11-00692
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 februari 2013
- Datum publicatie
- 27 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ2418
- Zaaknummer
- 11-00692
Inhoudsindicatie
Grieven tegen onherroepelijk vaststaande (navorderings)aanslagen kunnen alleen in een herzieningsprocedure aan de rechter worden voorgelegd. Omstandigheden die tot zo’n procedure kunnen leiden zijn niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00692 en 11/00693
7 februari 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 09/5938 en 10/2605 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Hoofddorp, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) berekend naar - voor zover thans van belang - een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.210. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt met betrekking tot het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en dat uit sparen en beleggen. Bij de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 november 2009, heeft de inspecteur enkel het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 29 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag in de IB/PV opgelegd berekend naar - voor zover thans van belang - een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.918. Bij de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 13 april 2010 is het door belanghebbende tegen die aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 20 juli 2011 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen beide uitspraken gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar - voor zover thans van belang - een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 21.704 (jaar 2005) en € 20.409 (jaar 2006).
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 augustus 2011 en aangevuld bij brieven van 14, 20 en 24 oktober 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De bij het opleggen van voormelde aanslagen aangebrachte correcties, bedoeld onder 3.1, zijn eveneens aangebracht bij het opleggen van aanslagen in de IB/PV voor de jaren 2005 en 2006 aan [Y], een broer van belanghebbende (hierna: de broer). De broer heeft hiertegen eveneens bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld en tegen de uitspraak van de rechtbank op dit beroep hoger beroep ingesteld, welke beroep bij het Hof is ingeschreven onder kenmerk 11/00694 en 11/00695.
1.6. Van het verhandelde ter zitting van 28 september 2012 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7. Belanghebbende en de broer hebben bij schrijven van 2 januari 2013 erop gewezen dat de termijn van 12 weken na afloop van het onderzoek ter zitting is verstreken en verzocht om nadere informatie over ‘de stand van zaken betreffende de afhandeling van de beroepen’, alsmede om een afschrift van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 28 september 2012. De griffier heeft hierop gereageerd bij brief van 7 januari 2013 en daarbij meegedeeld dat nog niet bekend is wanneer de uitspraak wordt gedaan en dat een afschrift van het gevraagde proces-verbaal met de uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten en geschilomschrijving
Nu in hoger beroep geen nieuwe feiten zijn ingebracht en geen nieuwe geschilpunten zijn aangevoerd, volstaat het Hof voor de vaststelling van de feiten en de geschilomschrijving met een verwijzing naar de feiten en de geschilomschrijving zoals opgenomen in de uitspraak van de rechtbank.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Het onderhavige beroep en het onder kenmerk 11/00694 en 11/00695 door de broer ingestelde beroep zien op correcties wegens het aanhouden van bankrekeningen bij de KB-Luxbank.
3.2. Ter zake van de KB-Luxbankrekeningen zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen in de IB/PV voor de jaren 1990 t/m 2000 en in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 t/m 2000 opgelegd. In het beroep betreffende deze navorderingsaanslagen, bij het Hof ingeschreven onder kenmerk 04/04237, heeft het Hof op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan. Het tegen die uitspraken ingestelde beroep in cassatie is op 21 december 2007 door de Hoge Raad ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.
3.3. Ter zake van de KB-Luxbankrekeningen heeft de inspecteur correcties aangebracht op het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen, welke hebben geleid tot een navorderingsaanslag IB/PV voor het jaar 2001 en zijn verwerkt in de aanslag IB/PV voor het jaar 2002. Belanghebbende heeft tegen deze correcties bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. In het door belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank ingestelde hogere beroep, bij het Hof ingeschreven onder kenmerk 09/00246 en 09/00247, heeft het Hof op 3 november 2011 uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak is geen beroep in cassatie ingesteld.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de hiervoor genoemde (navorderings)aanslagen onherroepelijk vaststaan. Dit brengt mee dat daartegen in rechte geen grieven meer kunnen worden aangevoerd, tenzij sprake is van omstandigheden die een herziening rechtvaardigen. Zodanige omstandigheden zijn evenwel niet aannemelijk gemaakt. Hieruit volgt dat de in het onderhavige beroep geuite grieven over de voor de jaren tot en met 2002 opgelegde (navorderings)aanslagen buiten beschouwing worden gelaten.
3.5. Over de grieven van belanghebbende tegen de correcties ter zake van de KB-Luxbankrekeningen, zoals begrepen in de aanslagen IB/PV voor de jaren 2005 en 2006, merkt het Hof op dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat met betrekking tot die rekeningen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de jaren waarover het Hof in voormelde procedures heeft geoordeeld. Het Hof leest in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen andere grieven dan die welke in de hiervoor bedoelde procedures zijn aangevoerd. Om die reden verwijst het Hof voor de beoordeling van de grieven tegen de onderhavige aanslagen naar zijn eerdere uitspraken, vermeld onder 3.2 en 3.3. Dit leidt ertoe dat de bestreden uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
3.6. Het Hof gaat voorbij aan grieven die naar hun aard geen betrekking hebben op de onderhavige aanslagen en ook anderszins niet tot het oordeel kunnen leiden dat deze belastingaanslagen te hoog zijn.
3.7. De omstandigheid dat de uitspraak op het hoger beroep niet is gedaan binnen de ter zitting toegezegde termijn van drie maanden na afloop van de sluiting van het onderzoek, kan er niet toe leiden dat de in hoger beroep bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat hij als gevolg van de overschrijding van deze termijn schade lijdt welke voor vergoeding in aanmerking komt, merkt het Hof op dat gelet op de mate van overschrijding bezien in samenhang met de termijn van ongeveer 1½ jaar welke is verlopen sedert de datum van de bestreden uitspraak van de rechtbank, er geen reden is voor een zodanige vergoeding. Aan de vraag of sprake is van schade kan in dat geval voorbij worden gegaan.
Slotsom
3.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
4. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter van de belastingkamer, O.B. Onnes en J.P. Kruimel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 7 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.