Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2013, BZ4833, 10-00913
Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2013, BZ4833, 10-00913
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 februari 2013
- Datum publicatie
- 20 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4833
- Zaaknummer
- 10-00913
Inhoudsindicatie
Het verzuim een schriftelijke machtiging te overleggen leidt terecht tot niet-ontvankelijkheid.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 10/00913
14 februari 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Y], belanghebbende,
gemachtigde: R. Schouten, Accountantskantoor Schouten, de gemachtigde,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/1519 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 14 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.995.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag premie Zorgverzekeringswet opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.623.
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 februari 2010, in één geschrift de onder 1.1. en 1.2. vermelde aanslagen gehandhaafd en de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 4 november 2010 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.5. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
16 december 2010 en aangevuld bij brief van 2 februari 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 3 december 2012. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 7 december 2012 aan partijen gezonden. Bij brief van 29 januari 2013 heeft de griffier van de Hoge Raad meegedeeld dat tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld en dat de Hoge Raad de mondelinge uitspraak gaarne vervangen ziet door een schriftelijke uitspraak.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van € 70.995.
De inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld conform de aangifte.
2.2. Belanghebbende heeft op 24 november 2009 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 23 maart 2010 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
1. Bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2010 heeft verweerder in één geschrift beide in geschil zijnde aanslagen gehandhaafd en de bezwaarschriften van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
2. [de gemachtigde] heeft bij brief van 23 maart 2010 beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Uit het beroepschrift blijkt dat hij de beroepen heeft ingesteld namens [X].
3. Op grond van artikel 8:24, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank van een gemachtigde die geen advocaat is, een schriftelijke machtiging verlangen.
4. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan de rechtbank het beroep ingevolge artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5. [de gemachtigde] heeft bij het instellen van de beroepen verzuimd een schriftelijke machtiging over te leggen. De rechtbank heeft [de gemachtigde] bij brief van 29 maart 2010 op dit verzuim gewezen. Daarbij heeft de rechtbank hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn en aangegeven dat het overschrijden van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden.
6. De termijn is inmiddels verstreken zonder dat [de gemachtigde] op de uitnodiging tot herstel van het verzuim heeft gereageerd.
7. De rechtbank zal daarom de beroepen met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaren.
4. Geschil in hoger beroep
Bij het Hof is in geschil of de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
5. Beoordeling van het geschil
1. Vaststaat dat [de gemachtigde], hoewel daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld bij brief van 29 maart 2010, bij het instellen van de beroepen heeft verzuimd een schriftelijke machtiging over te leggen. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
2. In hoger beroep is een door belanghebbende ondertekende machtiging aan het Hof gezonden waarin onder meer is vermeld:
“[Belanghebbende] (…)
Verleent hierbij volmacht aan:
[gemachtigde] h.o.d.n. Accountantskantoor […] (…)
Om namens hem (hoger) beroep in te stellen bij het Gerechtshof Amsterdam (…).”
3. De gedingstukken van de rechtbank bevatten (samengevat) slechts de stelling dat de inspecteur belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaarschrift te motiveren en bevatten geen grieven op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de in geding zijnde belastingaanslagen, die zijn opgelegd in overeenstemming met de aangifte van belanghebbende, te hoog zijn.
4. In de hogerberoepfase heeft [de gemachtigde], hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld bij brieven van 22 december 2010 en 19 januari 2011, verzuimd de gronden van het beroep te vermelden. Ook heeft hij geen cijfermatige conclusie aan zijn bezwaren verbonden.
5. Op grond van het voorgaande is het Hof van mening dat de beslissing van de rechtbank om het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren juist is. Het Hof zal om die reden de uitspraak van de rechtbank bevestigen
6. [gemachtigde] heeft in hoger beroep slechts aangevoerd dat hij niet ter zitting van de rechtbank aanwezig was omdat hij meende dat de rechtbank had aangegeven dat dat geen zin had en omdat hij niet verplicht was om te verschijnen.
Het Hof ziet geen aanleiding tot een ander oordeel dan neergelegd onder 5., omdat uit het hogerberoepschrift blijkt dat[de gemachtigde] op 17 september 2010 is uitgenodigd voor de rechtbankzitting van 22 oktober 2010, terwijl de uitlating van de rechtbank dat het geen zin had te verschijnen betrekking had op een zogenoemde comparitiezitting begin juli 2010, die geen doorgang heeft gevonden. Ook de overigens juiste constatering van[de gemachtigde] dat hij niet verplicht was op de zitting van de rechtbank te verschijnen, maakt dit niet anders.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus gedaan door mrs. D. Hund, voorzitter, J.P.F. Slijpen en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak.
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondeling uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.