Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2013, BZ5345, 12-00023

Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2013, BZ5345, 12-00023

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 maart 2013
Datum publicatie
27 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5345
Formele relaties
Zaaknummer
12-00023
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.61

Inhoudsindicatie

Nagekomen stakingswinst.Verkoop van drie bouwkavels als gevolg van langlopende liquidatie terecht in de heffing betrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00023

7 maart 2013

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Y], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/5876 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 3 april 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.374.250 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.157.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 5 oktober 2010, de aanslag gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 16 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 januari 2012 en aangevuld bij brief van 14 februari 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder)’.

“2.1. Eiser had een agrarisch bedrijf in de gemeente [Y]. Het bedrijf lag binnen een gebied (hierna: plangebied) dat de gemeente vanaf 2006 wil ontwikkelen voor o.a. woningbouw.

2.2.1. Op 2 november 2006 verzoekt eiser de belastingdienst middels het formulier ‘Opgaaf Informatie taxatie onroerende zaak’ om een gezamenlijke taxatie van zijn woonhuis, diverse schuren, opstallen en landbouwgrond.

2.2.2. Bij vraag 2b in het formulier, luidende: ‘Wat is de reden van de taxatie?’ heeft eiser ingevuld: ‘Eventuele staking en bepaling stakingswinst’.

2.2.3. Bij vraag 3a in het formulier, luidende: ‘Gaat u de onroerende zaken verkopen?’ heeft eiser ingevuld: ‘Ja, gedeeltelijk, afhankelijk van uitkomst taxatie i.v.m. landschapsherindeling’.

2.2.4. Bij vraag 4a en 4b in het formulier, luidende: ‘Is er sprake van wijzigingen in het bestemmingsplan van de gemeente die van invloed zijn op de onroerende zaak? En ‘Welke gegevens heeft u hierover?’ is ingevuld: ‘Ja’ en ‘alleen een tekening en overleg (diverse) i.v.m. landschapsherindeling.’

2.3. Op 9 november 2006 respectievelijk 16 november 2006 tekenen de Belastingdienst respectievelijk eiser de ‘Overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken’. Met deze overeenkomst komen partijen “overeen de waarde van in het economisch verkeer van de onroerende zaak van [eiser] gezamenlijk vast te stellen”. Als reden voor de gezamenlijke taxatie wordt in de overeenkomst opgegeven: ‘De heer [X] stopt met zijn onderneming’. Als peildatum voor vaststelling waarde wordt aangegeven 31 december 2006. De overeenkomst bevat onder meer de volgende voorwaarde: ‘Het taxatierapport kan alleen gebruikt worden voor doeleinden gelegen tot drie maanden na de peildatum.’

2.4. Op 26 januari 2007 wordt, met als peildatum 31 december 2006, het taxatierapport uitgebracht. Getaxeerd worden een woonboerderij met achterhuis, 1.000m² ondergrond, 10.300m² ondergrond erf en opstallen, opstallen+verharding en 19.21.85 ha weiland. In het taxatierapport wordt vermeld dat het bedrijf is gelegen in het plangebied en dat bij doorgang van de plannen, onder andere, 4 nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd, te weten twee woningen van 600m³ en twee woningen van 650 m³ , elk met mogelijk een bijgebouw van 80m². Met het oog op deze plannen worden taxaties uitgebracht in twee scenario’s: één waarin geen rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsplannen (scenario 1) en één waarin daarmee wel rekening wordt gehouden (scenario 2). In het laatste geval wordt aan de vier kavels waarop de woningen zullen worden gerealiseerd, een waarde in het economische verkeer toegekend (WEV) van € 1.589.000 en een agrarische waarde (WEVAB) van € 139.000. Eén van de kavels zal worden bestemd voor de bouw van een eigen woning.

2.5. In een zogenaamde Mantelovereenkomst en een Individuele Overeenkomst zijn afspraken over de gebiedsontwikkeling vormgegeven. Partijen zijn eiser en zijn echtgenote enerzijds en [A] BV anderzijds. De gemeente [Y] tekent mee voor kennisneming en akkoord voor zover bepalingen haar aangaan. Aan de onderzijde van alle pagina’s is de datum 20 december 2006 vermeld.

2.6. Bij brief van 8 februari 2007 zendt eisers gemachtigde het taxatierapport en een geprognosticeerde stakingswinstberekening, waarbij uitgegaan wordt van overdracht van de woning naar privé per 31 december 2005 en staking van de onderneming per 31 december 2006. In de bijlage zijn zowel berekeningen opgenomen over de fiscale gevolgen voor 2005 als voor 2006. In antwoord op deze brief van gemachtigde van eiser van 8 februari 2007 waarin een berekening van de stakingswinst per 31 december 2006 (hierna ook: de peildatum) is opgenomen, uitgaande van de twee scenario’s uit het taxatierapport, antwoordt de belastingdienst op 14 februari 2007: (…)‘De staking per 31 december 2006 zal behandeld worden bij de afhandeling van de aangifte 2006. De door u ingezonden berekening heb ik niet beoordeeld’(…).

2.7. Op 19 oktober 2007 heeft eiser drie van de vier bouwkavels verkocht voor een bedrag van totaal € 1.410.000.

2.8. Eiser neemt de gehele stakingswinst, conform scenario 2 van het taxatierapport, op in zijn aangifte inkomstenbelasting 2006.

2.9. Partijen zijn het erover eens dat de feitelijke bedrijfsvoering is beëindigd op 31 december 2006.

2.10. Bij de afhandeling van de aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007 heeft verweerder de aangegeven winst op de verkochte percelen ter grootte van 5.600m², zijnde 5600/10.300 x € 1.450.000 =€788.349 uit de stakingswinst 2006 geëlimineerd. Vervolgens heeft verweerder de op de percelen behaalde verkoopopbrengst ad € 1.410.000 aan het jaar 2007 toegerekend, rekening houdend met de aan 5.600m² toe te rekenen WEVAB ad € 75.573, waardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning van 2007 met € 1.334.427 is verhoogd tot € 1.374.250.”

2.2. Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan met dien verstande dat het overweging 2.8. van de rechtbank leest als “Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2006, met inachtneming van scenario 2 van het taxatierapport, € 1.248.599 aan stakingswinst in aanmerking genomen”, en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.3.1. In de mantelovereenkomst en de individuele overeenkomst (genoemd onder 2.5 van de uitspraak van de rechtbank) is aan het slot opgenomen dat deze op 19 januari 2006 is opgemaakt en ondertekend. Aan de onderzijde van alle pagina’s is de datum 20 december 2006 vermeld. In de pleitnota van belanghebbende bij de rechtbank is opgenomen dat de datum van ondertekening 19 januari 2007 was. In de individuele overeenkomst is, voor zover van belang, opgenomen:

“Artikel 4- Huidige bedrijfsvoering

4.1. Ondernemer [ Hof: belanghebbende] heeft thans een kalvermesterij, een paardenhouderij en –manage en houdt thans jongvee, schapen en paarden

Artikel 5- Wijziging van de huidige bedrijfsvoering

5.1. Ondernemer wijzigt zijn bedrijfsvoering aldus, dat hij nog slechts hobbymatig ca. 20-30 stuks rundvee, enkele paarden en ca. 10 schapen zal houden met name ten behoeve het onderhoud van de weilanden. De milieuvergunning voor de intensieve veehouderij (o.a. kalvermesterij) zal door Ondernemer worden beëindigd en er zal aanpassing plaatsvinden op verzoek van Ondernemer van de milieuvergunning t.b.v. hobbymatig houden van vee.

5.2. Ondernemer stelt op basis van het bepaalde in deze Overeenkomst maximaal blijvend 6 ha. grond ter beschikking ten behoeve van de aanleg van natuur grenzend aan de [B] en [C].

(…)

Artikel 7- Ingrepen/overeengekomen activiteiten

7.1. Alle opstallen worden gesloopt, met uitzondering van de boerderij en enkele karakteristieke schuren (…)

7.2. In het kader van de regeling “Rood voor Groen” kort samengevat inhoudend – het aanleggen van natuur en het inleveren van de milieuvergunning ten behoeve intensieve veehouderij – zal de Gemeente [Y] haar medewerking verlenen om de grond, welke thans een agrarische bestemming heeft, te bestemmen tot bouwgrond, en zal de gemeente bouwvergunningen verlenen conform ingediend totaal plan. Een en ander houdt in dat Ondernemer 3+1 aldaar woningen mag bouwen. Hiervan wordt 1 woning binnen of aangrenzend aan het bouwblok gesitueerd(…). Bij de cluster van 3 woningen dient sprake te zijn van één architectonisch geheel, verdeeld over 1 hoofdhuis van ca. 650 m3 met bijgebouw van ca. 80m3 met een kaveloppervlakte van ca. 2000 m2 en 2 bijwoningen van elk ca. 600 m3 (…)

Artikel 11- Financieel

(…)

11.3.1. [A] sloopt voor haar rekening en risico de kalverstal en verwijdert de dakbedekking van de paardenstal/manage (…)

11.4 De bouwkavels zullen bouwrijp worden gemaakt door en voor rekening van [A] conform beeldkwaliteitplan en het inrichtingsplan. Dit houdt in dat de voorzieningen worden aangelegd tot aan de grens van de bouwkavel en dat daarbij een deugdelijke toegang, voorzien van verharding en beplanting zal worden aangelegd t.b.v. de vier bouwpercelen (…).

11.5 Ondernemer en [A] komen overeen dat [A] BV eventueel de kavels van de twee in art. 7.2. genoemde bijwoningen afneemt van de Ondernemer. Deze overname zal in een separate overeenkomst tussen beide partijen worden vastgelegd. Ondenemer behoudt het recht om, voordat deze overeenkomst is ondertekend, zelf één of beide kavels te verkopen.”

2.3.2. Ter zitting van het Hof is, voor zover van belang, door belanghebbendes gemachtigde verklaard:

“Eind 2006 zijn de concept-mantelovereenkomst en concept- individuele overeenkomst opgesteld. In deze overeenkomsten is belanghebbende als ondernemer genoemd. Het is een langdurig proces geweest. De overeenkomsten zijn later getekend. Het was onderdeel van de overeenkomsten dat belanghebbende zijn onderneming zou staken anders had hij de bouwkavels niet gekregen. Er was veel onduidelijkheid bij belanghebbende en hij wilde zekerheid over de toekomst, vandaar de taxatie.”

3. Geschil in hoger beroep

3.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het voordeel betreffende de verkoop van de drie bouwkavels in 2007 behoort tot belanghebbendes winst uit onderneming over 2007.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de drie bouwkavels ná de staking van de onderneming van belanghebbende ultimo het jaar 2006 verplicht tot het ondernemingsvermogen zijn blijven behoren met als gevolg dat de boekwinst op die bouwkavels in 2007 is belast als winst uit onderneming.

4.2. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de verkoop van de drie bouwkavels als gevolg van een langlopende liquidatie terecht in 2007 in de heffing is betrokken, welk standpunt door belanghebbende wordt betwist.

Het materiële geschil

4.3. Voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag stelt het Hof voorop dat in het algemeen bij staking van een onderneming een tot het ondernemingsvermogen behorend activum naar het privévermogen dient te worden overgebracht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 14 maart 2003, nr. 37.885, LJN AF5826, BNB 2003/195). Ingeval een activum bij staking van de onderneming wordt aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding, blijft dat activum verplicht tot het ondernemingsvermogen behoren (Hoge Raad 29 januari 1997, nr. 31.822, LJN AA2087, BNB 1997/144).

Indien dit met betrekking tot de onderhavige bouwkavels – die in ieder geval tot het moment van staken van de onderneming ultimo 2006 tot het verplichte ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorden – aan de orde is, dient de inspecteur in zijn standpunt te worden gevolgd.

4.4. Het standpunt van de inspecteur is, zoals volgt uit het vorenoverwogene, juist , indien belanghebbende, na - zoals tussen partijen niet in geschil is - de onderneming voor het overige in ieder geval per 31 december 2006 te hebben gestaakt, de bouwkavels heeft aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding.

Het Hof acht zulks inderdaad aannemelijk gemaakt en hecht daarbij belang aan het volgende. Niet in geschil is dat de grond waar belanghebbende de bouwvergunningen voor heeft gekregen tot belanghebbendes verlichte ondernemingsvermogen behoorde. Belanghebbende heeft, zoals volgt uit de onder de onder 2.3.1 opgenomen individuele overeenkomst (tussen belanghebbende, [A] B.V. en de Gemeente [Y]) en onder 2.3.2. opgenomen verklaring van de gemachtigde van belanghebbende, de bouwvergunningen voor de kavels verkregen in zijn hoedanigheid als ondernemer in het kader van voornoemde overeenkomst waarbij eveneens onderdeel van deze overeenkomst was dat belanghebbende zijn onderneming zou staken. Voorts acht het Hof het niet aannemelijk dat belanghebbende de drie bouwkavels voor eigen gebruik of anderszins voor privédoeleinden heeft willen aanwenden, zulks heeft belanghebbende overigens ook niet gesteld en volgt ook niet uit de onder 2. opgenomen feiten en omstandigheden. Uit de onder 2 opgenomen feiten en omstandigheden, en met name:

- hetgeen door belanghebbende is ingevuld bij vraag 3a “Gaat u de onroerende zaken verkopen?” van de op 2 november 2006 bij de belastingdienst ingediende “Opgaaf Informatie taxatie onroerende zaak”, te weten “Ja, gedeeltelijk, afhankelijk van uitkomst taxatie i.v.m. landschapsherindeling’;

- het bepaalde in 11.5 van de individuele overeenkomst (opgenomen onder 2.3.1.) waarin al wordt geanticipeerd op een eventuele toekomstige verkoop door belanghebbende van (twee van de drie) bouwkavels; en

- de verkoop in oktober 2007 van de drie bouwkavels,

leidt het Hof integendeel juist af dat belanghebbende van meet af aan van plan is geweest de drie bouwkavels te verkopen en dat hij gewacht heeft op het daartoe geschikte moment.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel

4.5. Het betoog van belanghebbende dat de afspraken over de taxatie (zoals weergegeven in de onder 2.3. van de rechtbankuitspraak bedoelde “overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken” van november 2006) en de uitkomsten van de taxatie (zoals neergelegd in het taxatierapport), meebrengen dat de inspecteur zich zou hebben vastgelegd op overbrenging van de drie later verkochte bouwkavels per 31 december 2006 naar privé tegen de door de taxateurs vastgestelde waarde, slaagt niet. Uit de “overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken” (in combinatie met de daaraan voorafgegane aanvraag om taxatie) volgt zulks niet. In deze overeenkomst zijn alleen afspraken over de taxatie zelf opgenomen en daaruit kan niet worden afgeleid dat alle activa (waaronder de bouwkavels) en passiva ultimo 2006 naar privé worden overgebracht tegen de getaxeerde waarde. Voorts heeft belanghebbende zelf in de bij de belastingdienst ingediende “Opgaaf Informatie taxatie onroerende zaak” (het aanvraagformulier voor de taxatie) onzekerheid laten blijken over de vraag of staking per 31 december 2006 wel aan de orde is. Op vraag 2b “Wat is de reden van de taxatie?” heeft belanghebbende ingevuld “Eventuele staking en bepaling stakingswinst”.De inspecteur betoogt terecht dat hij alleen aan de gezamenlijke taxatie gebonden is voor zover het onroerende zaken betreft die op stakingsdatum naar het privévermogen kunnen worden overgebracht. Dat de taxateurs bij de waardering met twee scenario's rekening hebben gehouden, en aldus ook aan de onroerende goederen die niet naar privé kunnen worden overgebracht een waarde per 31 december 2006 hebben toegekend, maakt het oordeel niet anders.

4.6. Voorgaande leidt tot de conclusie dat het gelijk aan de inspecteur is en het voordeel betreffende de verkoop van de drie bouwkavels terecht tot belanghebbendes winst uit onderneming over 2007 is gerekend.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met verbetering van gronden, als hiervoor aangegeven.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en A.O. Lubbers, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 7 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.