Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2013, BZ5348, 11-00809
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2013, BZ5348, 11-00809
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2013
- Datum publicatie
- 27 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5348
- Zaaknummer
- 11-00809
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende gestelde buitengewone uitgaven ter zake van ziekte (aanschaf van kruiden) en de gift (van € 2.000 aan een moskee) komen niet in aanmerking bij het bepalen van belanghebbendes persoonsgebonden aftrek.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 11/00809
21 maart 2013
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/1806 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht Orteliuslaan,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 7 januari 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.518.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 maart 2011, de aanslag gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 15 september 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 oktober 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen
2.1. Belanghebbende heeft op 27 maart 2009 aangifte IB 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.804. In deze aangifte heeft belanghebbende onder meer een bedrag aan giften van € 2.900 vermeld, hetgeen na toepassing van de drempel van € 186 resulteerde in een giftenaftrek van € 2.714. Voorts heeft hij in de aangifte een bedrag van € 5.096 aan buitengewone uitgaven (ziektekosten) in aanmerking genomen.
2.2. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de giftenaftrek geweigerd. Het in de aangifte vermelde bedrag aan buitengewone uitgaven van € 5.096 heeft de inspecteur geheel als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
2.3. Belanghebbende heeft voorafgaande aan het onderzoek ter zitting door de rechtbank een stuk overgelegd met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud (in de Nederlandse vertaling):
“Voorschrift behandeling met kruiden
============================
Wij, [B], dochter van [C],
bij ons heeft gekocht [belanghebbende],
een pakket kruiden die wij hem hebben voorgeschreven als medicijn voor de ziekte waaraan hij lijdt. Deze kruiden bestaan uit:
Monnikenpeper 100 euro
Sandelhout 130 euro
Tijm 140 euro
Rups 70 euro
Passerina 150 euro
Tuinkers 130 euro
Ambrosia 93,5 euro
Sarghine 180 euro
Kurkuma 140 euro
Grote galanga 80 euro
Kardemon 190 euro
Venkel 140 euro
Steranijs 130,6 euro
Iris 130,4 euro
Laurier 130,5 euro
Lavendel ///
En wel voor een geldbedrag van 1935 euro // dirham
(…)”
2.4. Belanghebbende heeft voorts drie op kwitanties gelijkende stukken overgelegd (hierna: de kwitanties). Volgens de kwitanties heeft [de Moskee] te [D] in 2008 in totaal € 2.000 ontvangen van [X] [adres] te [Z] (het adres van belanghebbende).
2.5. Tot de dossierstukken behoort voorts een brief van de penningmeester van [de Moskee] van 30 januari 2011 gericht aan de inspecteur, waarin het volgende staat vermeld:
“(…) [Belanghebbende] komt niet voor in onze administratie en heeft blijkens onze administratie geen contante giften gedaan aan [de Moskee]. (…)”
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het in het onder 2.3 aangehaalde citaat gemelde bedrag van € 1.935 als buitengewone uitgaven ter zake van ziekte, en het onder 2.4 gemelde bedrag van € 2.000 als aftrekbare giften in aanmerking moeten worden genomen, hetgeen belanghebbende verdedigt en de inspecteur bestrijdt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tot de uitgaven wegens ziekte behoren ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst voor 2008 en voor zover hier van belang) uitgaven voor genees- en heelkundige hulp met inbegrip van farmaceutische hulpmiddelen.
4.2. Tot farmaceutische hulpmiddelen in de zin van de onder 4.1 gemelde wetsbepaling behoren niet middelen die ook worden aangewend voor andere doeleinden (bijvoorbeeld bij het bereiden van voedsel).
De rechtbank heeft (in overweging 4.5) ten aanzien van het door belanghebbende overgelegde “Voorschrift behandeling met kruiden” onder meer overwogen dat: “van kruiden niet [kan] worden gezegd dat zij niet voor andere doeleinden dan als medicijn plegen te worden gebruikt”. Deze constatering is als zodanig in hoger beroep niet bestreden en komt het Hof ook juist voor. Daarbij heeft het Hof overwogen dat in ieder geval ten aanzien van een groot aantal van de ‘kruiden’ die in het “Voorschrift behandeling met kruiden” worden genoemd ook van algemene bekendheid is dat die kruiden voor andere doeleinden dan als medicijn worden gebruikt. Uitgaven die belanghebbende heeft gedaan voor de aanschaf van deze kruiden komen derhalve (reeds daarom) niet in aanmerking als buitengewone uitgaven ter zake van ziekte.
4.3. Tot de aftrekbare giften behoren als zogenaamde ‘andere giften’ giften aan instellingen voor zover zij met schriftelijke bescheiden worden gestaafd (vgl. artikel 6.39 van de Wet IB 2001).
4.4. Ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast heeft belanghebbende de kwitanties overgelegd.
De inspecteur heeft de authenticiteit van de kwitanties echter gemotiveerd betwist waartoe hij onder meer wijst op de onder 2.5 aangehaalde brief.
4.5. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigt de onder 2.5 aangehaalde brief het vermoeden dat anders dan de ‘kwitanties’ vermelden de moskeevereniging niet het daarop vermelde bedrag van belanghebbende heeft ontvangen. Belanghebbende heeft niet zijnerzijds nog een ander bewijsmiddel aangevoerd - anders dan zijn eigen verklaring - waaruit zou kunnen volgen dat hij wel de vermelde bedragen aan de vereniging heeft betaald; belanghebbende is er dan ook met hetgeen hij zijnerzijds heeft aangevoerd niet in geslaagd het hiervoor geformuleerde vermoeden te ontzenuwen. Dit brengt mee dat de kwitanties niet kunnen worden aanvaard als schriftelijke bescheiden waarmee de door belanghebbende opgevoerde giften worden gestaafd, en belanghebbende niet in het van hem verlangde bewijs is geslaagd dat hij in het onderhavige jaar enig bedrag aan [de Moskee] heeft gegeven.
De inspecteur heeft de aftrek van € 2.000 als ‘andere gift’ terecht geweigerd.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 21 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.