Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1076 BZ6733, 12/00289

Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1076 BZ6733, 12/00289

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 maart 2013
Datum publicatie
10 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6733
Zaaknummer
12/00289

Inhoudsindicatie

In de cassatieprocedure ingenomen en door de Hoge Raad verworpen stellingen kunnen in de verwijzingsprocedure niet meer worden ingenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van aanvankelijk [X], erflater, thans van de erven [X] te [Z] (Spanje), belanghebbenden,

tegen

uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Leiden de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van erflater is op 30 juli 2004 ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage een beroepschrift ingekomen, ingediend door drs. K.D.J.N. Leget (Leget & Co belastingadviseurs) te Oss als zijn gemachtigde (hierna: de gemachtigde). Het beroep is bij dat gerechtshof ingeschreven onder kenmerk 04/02449. Erflater is in 2005 overleden, waarna de gemachtigde namens belanghebbenden de procedure heeft voortgezet.

1.2. Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft op dit beroep op 1 april 2011 uitspraak gedaan, waarbij het beroep gegrond is verklaard voor zover - naar het Hof begrijpt - het beroep ziet op de verhogingen begrepen in de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor de jaren 1990 t/m 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1991 t/m 1998, en de boetebeschikkingen ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1998 t/m 2000 en VB voor de jaren 1999 en 2000, en waarbij de met verhoging opgelegde navorderingsaanslagen zijn verminderd met die verhogingen en de ter zake van de navorderingsaanslagen opgelegde boetebeschikkingen zijn vernietigd; het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is bij arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2012 onder nummer 11/02222, LJN BW0188, gegrond verklaard, waarbij - voor zover thans van belang - de in cassatie bestreden uitspraak is vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de verhogingen, de boeten, het griffierecht en de proceskosten, en de behandeling van het beroep is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, alwaar dit beroep is ingeschreven onder kenmerk 12/00289.

1.4. Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 11 april 2012 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 3 mei 2012 en de gemachtigde bij brief van 13 juni 2012. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.

1.5. Bij brief van 12 december 2012 heeft de gemachtigde een pleitnota met bijlagen ingezonden. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft bij faxbericht van 19 december 2012 een pleitnota ingezonden.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Geschil na verwijzing

2.1. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest van 30 maart 2012, LJN BW0188 voor zover van belang voor het geding na verwijzing het volgende overwogen:

3.3.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of de berekening van de nagevorderde bedragen op basis van het model jegens belanghebbenden onredelijk is. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Inspecteur een geringe hoeveelheid informatie ter beschikking stond. Verder heeft het Hof in dat verband geoordeeld dat hetgeen belanghebbenden over het model hebben aangevoerd, zoals over de toepassing van de zogenoemde 95%-norm en van de zogenoemde 1,5-factor, niet meebrengt dat de uitkomst van de schatting onredelijk is. Hiertegen richt zich middel 7.

3.3.2. In het middel wordt een beroep gedaan op de omstandigheid dat de modelmatige berekening die binnen het Rekeningenproject steeds is toegepast ten aanzien van weigeraars, een inconsistentie bevat voor zover daarin zowel de zogenoemde 95%-norm wordt gehanteerd als de zogenoemde 1,5-factor. Het middel verwijst daartoe naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam die aan de orde was in de procedure die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011), en naar het in dat arrest vermelde "Memorandum Rekeningenproject van 24 maart 2005", waarin medewerkers van de Belastingdienst als hun mening te kennen gaven dat de "conclusie moet zijn dat de verklaring van de vermenigvuldigingsfactor 1,5 niet in stand kan blijven". De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam en zich daarin (onder meer) gekeerd tegen de beslissing van dat Gerechtshof om de verhoging van de correcties met een factor 1,5 buiten aanmerking te laten. In het arrest van 15 april 2011 is dit beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij is gewezen op de hiervoor bedoelde inconsistentie (zie onderdeel 4.4.8 van dat arrest).

3.3.3. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over deze inconsistentie in de modelmatige berekening. Aldus is 's Hofs oordeel dat de uitkomst van de schatting niet onredelijk is ook voor zover deze uitgaat van een factor 1,5, onvoldoende gemotiveerd. Middel 7 slaagt derhalve.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

(...)

2.2. De inspecteur heeft bij brief van 3 mei 2012 een herrekening van de onderwerpelijke navorderingsaanslagen ingezonden, waarbij de factor 1,5 is geëlimineerd.

3. Feiten

De inspecteur heeft bij brief van 3 mei 2012 de volgende herrekening van de bij de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1990 t/m 2000 vast te stellen belastbare inkomens en van de bij de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1991 t/m 2000 vast te stellen vermogens gevoegd:

Inkomstenbelasting

jaar

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

vastgesteld belastbaar inkomen 130.000 130.000 130.000 134.156 136.684 143.547 160.954 155.356 139.022 132.891 138.268

correcties

17.130 16.140 15.555 13.755 11.490 11.400 11.460 12.240 12.675 13.350 14.805

belastbare inkomens

navorderingsaanslag 147.130 146.140 145.555 147.911 148.174 154.947 172.414 167.596 151.697 146.241 153.073

belastingbedragen

navorderingsaanslag 10.278 9.684 9.333 8.253 6.894 6.840 6.876 7.344 7.605 8.010 8.882

Vermogensbelasting

jaar 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

vastgesteld vermogen 125.000 125.000 125.000 176.000 155.000 185.000 0 0 90.000 90.000

correcties 314.000 319.200 338.400 351.600 354.400 407.600 412.800 477.200 483.200 541.200

af correcties IB PM

af correcties heffingsrente PM

af correcties VB PM

gecorrigeerd vermogen 429.000 421.000 428.000 480.000 451.000 523.000 332.000 386.000 470.000 516.000

belastingbedrag navorderingsaanslag 2.432 2.368 2.424 2.432 2.328 2.704 1.328 1.015 1.568 1.862

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Nu de gemachtigde ter zitting heeft opgemerkt dat hij over de door de inspecteur gemaakte herrekening van de onderwerpelijke navorderingsaanslagen, welke is weergegeven onder 3, als zodanig geen opmerkingen heeft, is er wat betreft de hoogte van die aanslagen geen geschil meer. Het Hof zal die aanslagen dan ook verminderen overeenkomstig deze herrekening.

4.2. Na verwijzing hebben belanghebbenden overige in de cassatieprocedure ingenomen stellingen herhaald. Aangezien de Hoge Raad deze stellingen heeft verworpen, kunnen zij na verwijzing niet opnieuw worden ingenomen. Mitsdien falen deze grieven.

5. Beoordeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade

5.1. De gemachtigde heeft voor het eerst in de cassatieprocedure een verzoek ingediend tot vergoeding van immateriële schade geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad, waarin op dit punt geen aanwijzingen aan het Hof worden gegeven, kan aan dit verzoek geen gevolg worden gegeven voor zover het ziet op het tijdvak voor de aanvang van de verwijzingsprocedure.

5.2. Nu de verwijzingsuitspraak wordt gedaan binnen een jaar na de verwijzing door de Hoge Raad, is er geen reden voor het oordeel dat de behandeling van deze procedure zo lang heeft geduurd dat belanghebbenden als gevolg daarvan voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade heeft geleden.

6. Proceskosten

6.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de reeds eerder gegeven beslissing op dit punt door de Hoge Raad beperkt het Hof deze veroordeling tot de kosten gemaakt in de verwijzingsprocedure.

6.2. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten dienen te worden berekend op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Daarbij stelt het Hof de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 0,5, aangezien de zaak na verwijzing als licht is aan te merken in verband met de beperkte omvang van de verwijzingsopdracht.

6.3. Hiervan uitgaande stelt het Hof het bedrag van de proceskosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op 1,5 (0,5 punt voor de schriftelijke inlichtingen van 13 juni 2012 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 20 december 2012) x € 472 x 0,5 (wegingsfactor), dat is € 354.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de enkelvoudige belasting,

- vermindert de navorderingsaanslagen IB/PV voor de jaren 1990 t/m 2000 tot navorderingsaanslagen berekend naar de volgende belastbare inkomens:

jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

belastbare inkomens 147.130 146.140 145.555 147.911 148.174 154.947 172.414 167.596 151.697 146.241 153.073

- vermindert de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1991 t/m 2000 tot navorderingsaanslagen berekend naar de volgende vermogens:

jaar 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000

vermogen 429.000 421.000 428.000 480.000 451.000 523.000 332.000 386.000 470.000 516.000

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 354.

Aldus gedaan door mrs. O.B. Onnes, voorzitter van de belastingkamer, J.P.A. Boersma en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing in op 7 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.

Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.