Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1064 BZ7227, 11/00014
Gerechtshof Amsterdam, 11-04-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1064 BZ7227, 11/00014
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 april 2013
- Datum publicatie
- 17 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7227
- Zaaknummer
- 11/00014
Inhoudsindicatie
De navorderingsaanslag IB/PVV is terecht opgelegd omdat belanghebbende niet het bewijs heeft geleverd voor de door hem geclaimde aftrek van de kosten van de eigen woning. Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00014
11 april 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A] te [P], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/5601 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.140.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. De inspecteur heeft met dagtekening 4 juli 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.771.
1.4. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.5. Bij uitspraak van 1 december 2010 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 januari 2011, aangevuld bij brief van 14 juni 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is ongehuwd en is in het onderhavige jaar in loondienst bij [naam en adres werkgever]. Belanghebbende heeft in 2004 samen met mevrouw [X] de woning aan de [adres] gekocht. Ter zake van deze woning is op beider naam een hypothecaire lening afgesloten ten bedrage van € 353.000. Voor belanghebbende fungeert de woning in 2006 als hoofdverblijf.
2.2. Belanghebbende heeft op 28 maart 2007 digitaal aangifte IB/PVV 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.140. Aangegeven is:
Loon uit dienstbetrekking € 27.096
Eigen woning
- eigenwoning forfait € 1.650
- aftrek rente en kosten geldlening € 23.606
Saldo eigen woning -/- € 21.956
Inkomen uit werk en woning (box 1) € 5.140
2.3. Uit de aangifte van belanghebbende blijkt dat de persoonlijke situatie van belanghebbende “alleenstaand” was.
2.4. Met dagtekening 12 februari 2009 is aan belanghebbende een aanslag met nummer […].H.66 (hierna: H.66) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.140, conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
2.5. Op 26 februari 2009 heeft de inspecteur het bezwaarschrift tegen de onder 2.4. vermelde aanslag (H.66) ontvangen. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft de inspecteur bij brieven van 12 maart 2009, 7 april 2009, 20 april 2009 en 7 mei 2009 verzocht om nadere gegevens met betrekking tot de aangifte. Hij heeft onder meer verzocht om betalingsbewijzen van de rente en kosten van geldlening voor de woning over 2006.
2.6. Op 17 mei 2009 heeft de inspecteur betalingsbewijzen inzake de rente en kosten van geldlening voor het jaar 2006 ontvangen voor de maanden februari tot en met juli, oktober en december. Het totaalbedrag van de over deze maanden betaalde rente bedraagt € 8.170,98.
2.7. Op 26 mei 2009 heeft de inspecteur het bezwaar inzake de aanslag H.66 afgewezen.
Hij deelt tevens mee dat een navorderingsaanslag IB/PVV 2006 zal worden opgelegd.
2.8. Met dagtekening 4 juli 2009 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag met nummer 0904.36.167.H.67 (hierna: H.67) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Bij de berekening van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur op basis van de overgelegde betalingsbewijzen de rente voor de ontbrekende maanden aangevuld en heeft hij de aftrek van rente van geldlening gesteld op in totaal € 12.450. Verder heeft hij bij de berekening van de navorderingsaanslag rekening gehouden met een bedrag van € 2.045 aan buitengewone lasten en een bedrag van € 480 aan studiekosten.
2.9. Op 23 juli 2009 heeft de inspecteur het bezwaarschrift tegen de onder 2.8. vermelde aanslag (H.67) ontvangen.
2.8. Op 14 oktober 2009 heeft de inspecteur het bezwaar inzake de aanslag H.67 afgewezen.
2.9. Het beroepschrift van belanghebbende bij de rechtbank vermeldt bij het onderwerp het aanslagnummer H.66. De bijlagen bij het beroepschrift betreffen de navorderingsaanslag met nummer H.67. Het hoger beroepschrift vermeldt bij het onderwerp ook het nummer H.66. Als bijlagen zijn onder meer bijgevoegd de uitspraak van de rechtbank en een jaaropgave 2006 van [..] bank met betrekking tot de hypotheek. Gelet op dit jaaroverzicht is in 2006 in totaal € 12.486,42 hypotheekrente aan belanghebbende en/of [X] in rekening gebracht.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“Omvang geding en ontvankelijkheid
3.1. Ten eerste is de vraag of zowel de aanslag als de navorderingsaanslag in geschil zijn en indien beide in geschil zijn, of het beroep tegen de aanslag ontvankelijk is.
3.2. Alhoewel boven het beroepschrift van eiser (Hof: belanghebbende) het aanslagnummer is vermeld van de aanslag van 12 februari 2009, betreffen de overige bijlagen bij het beroepschrift uitsluitend stukken die betrekking hebben op de navorderingsaanslag, waaronder ook de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2009. Derhalve concludeert de rechtbank dat het beroep uitsluitend is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2009 betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2006. Dat beroep is, zo is niet in geschil, tijdig ingesteld en dus ontvankelijk. Het verweer dat het beroep tegen de aanslag niet-ontvankelijk is, kan onbesproken blijven.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2006
3.3. Voor wat betreft de navorderingsaanslag is in geschil het antwoord op de vraag of eiser een bedrag van € 23.606 als kosten ter zake van de eigen woning op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, in mindering mag brengen op zijn inkomen uit werk en woning. Zo er meer kosten in aanmerking kunnen worden genomen dan € 12.450, is in geschil of verweerder (Hof: de inspecteur) een beroep op interne compensatie kan doen, omdat bij vaststelling van de navorderingsaanslag geen rekening is gehouden met het feit dat de hypothecaire lening maar voor de helft op naam van belanghebbende is gesteld en omdat daarbij ten onrechte buitengewone uitgaven en studiekosten zijn verrekend.
3.4. Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld.
3.5. De rechtbank begrijpt uit de door eiser bij zijn beroepschrift gevoegde bijlagen, waaronder een kopie van zijn aangifte voor het jaar 2006, dat hij stelt dat in 2006 een bedrag van € 23.606 aan aftrekbare kosten in verband met zijn eigen woning in mindering komt op zijn inkomen.
3.6. Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken wat de omvang is van het recht op aftrek van kosten van zijn eigen woning. Eiser heeft op 17 mei 2009 aan verweerder betalingsbewijzen verstrekt ter zake van hypotheekrente over de maanden februari tot en met juli, oktober en december voor het jaar 2006 tot een bedrag van € 8.170,98. Bij de berekening van de navorderingsaanslag heeft verweerder de hypotheekrente voor de ontbrekende maanden aangevuld en heeft hij de aftrek van rente van geldlening gesteld op in totaal € 12.450. Nu eiser geen nader bewijs van de kosten heeft bijgebracht en dus niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer kosten ter zake van zijn eigen woning heeft gemaakt dan waarmee verweerder al rekening heeft gehouden, kan het beroep niet slagen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Aan het beroep van verweerder op interne compensatie wordt derhalve niet toegekomen.”
4. Geschil in hoger beroep
4.1. Evenals bij de rechtbank dient bij het Hof vooraf vastgesteld te worden of het beroep van belanghebbende zich richt tegen zowel de primitieve aanslag als de navorderingsaanslag, danwel uitsluitend tegen de navorderingsaanslag.
4.2. Voor wat betreft de navorderingsaanslag is, evenals bij de rechtbank, in geschil of belanghebbende een bedrag van € 23.606 als kosten ter zake van de eigen woning op grond van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 in mindering mag brengen op zijn inkomen uit werk en woning, hetgeen belanghebbende stelt, doch de inspecteur bestrijdt.
Indien het oordeel is dat de in aanmerking te nemen kosten meer bedragen dan de
€ 12.450 die bij het vaststellen van de navorderingaanslag reeds in aftrek is gebracht, is tevens in geschil of het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt.
5. Beoordeling van het geschil
De omvang van het geding
5.1. Boven het hoger beroepschrift bij het Hof is, gelijk het beroepschrift bij de rechtbank, als onderwerp vermeld de aanslag van 12 februari 2009, nr. H.66, terwijl de bijlagen betrekking hebben op de navorderingsaanslag, nr. H.67. Het Hof volgt het oordeel van de rechtbank dat het beroep uitsluitend is gericht tegen de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag H.67. Hieruit volgt dat ook het hoger beroep uitsluitend betrekking kan hebben op de navorderingsaanslag.
De navorderingsaanslag
5.2. Het Hof is met de rechtbank van oordeel (zie overweging 3.6. van de uitspraak van de rechtbank) dat op belanghebbende de bewijslast rust aannemelijk te maken wat de omvang van het recht op aftrek is. Belanghebbende heeft in dit verband in hoger beroep het hiervoor onder 2.9. vermelde jaaroverzicht van de SNS bank ingebracht. Uit dit jaaroverzicht blijkt van een in rekening gebracht bedrag van € 12.486,42 hypotheekrente. Van het door belanghebbende in aftrek gebrachte bedrag van € 23.606 heeft hij geen bewijs bijgebracht. In zoverre faalt het hoger beroep van belanghebbende.
5.3. De inspecteur heeft aangegeven zich in het onder 5.2. vermelde jaaroverzicht te kunnen vinden. Evenvermeld bedrag van € 12.486,42 ligt € 36,42 hoger dan het bedrag dat de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag met nummer H.67 in aanmerking heeft genomen.
5.4. De inspecteur beroept zich in dit verband op interne compensatie en stelt onder meer dat belanghebbende slechts recht op aftrek had van de helft van het bedrag van € 12.486,42 omdat deze rente is betaald voor een hypothecaire lening die door zowel belanghebbende als [X] is aangegaan voor een woning die door hen beiden tezamen is gekocht. Het Hof volgt de inspecteur hierin en verwijst in dit verband met name naar de aangifte van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende alleenstaand was en er geen fiscaal partnerschap met [X] bestond.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 11 april 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.