Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2013, BZ9389, 11-00835

Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2013, BZ9389, 11-00835

Inhoudsindicatie

Belastingplichtige voor de motorrijtuigenbelasting. Feitelijk ter beschikking staan. Voertuig staat feitelijk ter beschikking aan bestuurder. Eigendom niet relevant. Boete van 100% passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00835

25 april 2013

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/6266 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 2 september 2010 aan belanghebbende voor de periode 30 oktober 2009 tot en met 30 maart 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend op € 519, alsmede bij beschikking een boete van € 519.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 november 2010, de naheffingsaanslag verminderd tot € 345 berekend voor de periode van 19 januari 2010 tot en met 30 maart 2010. De boete is ook verminderd tot een bedrag van € 345. Bij brief van 21 januari 2011 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 258 elk.

1.3. Bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard en de inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 oktober 2011, aangevuld bij brief van 1 december 2011. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Op 25 maart 2013 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Het onderzoek in de onderwerpelijke zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 11/00836 en het onderzoek in de zaak met kenmerk 12/00473. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie houder van het kenteken [00-XX-XX]. Dit kenteken is afgegeven voor een motorrijtuig van het merk Mercedes Benz, type 112 cdi, kleur zwart.

2.2. Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal van de politie Zaanstreek-Waterland van 19 mei 2010, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“WAARNEMING RIJDEN OP OPENBARE WEG

Op woensdag 31 maart 2010, omstreeks omstreeks 12.10 uur, reed ik in uniform gekleed op een opvallend dienstmotorrijwiel en zag ik dat op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [a-weg] te [Z], een persoon reed als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, merk Mercedes, type 111 cdi, kleur wit en voorzien van het kenteken [00-XX-XX], duplicaatcode 3.

Ik herkende dit voertuig vanwege de opdruk “[A]” en “[B]” als een voertuig van het bedrijf van de heer [X]. Ik gaf de bestuurder een stopteken waaraan hij voldeed.

Ik zag dat de enige inzittende de bestuurder was, de mij ambtshalve bekende [X], geboren op [datum 1976] te [Y], wonende [b-weg] te [Z].

RIJDEN ZONDER GELDIG RIJBEWIJS

(...)

VALS KENTEKEN

Ik vroeg hem mij het kentekenbewijs ter inzage af te geven behorende bij het voertuig waarin hij was gezeten aangezien ik constateerde dat het voertuig voorzien was van hetzelfde kenteken als het voertuig waarin verdachte op 27 augustus 2009 reed toen ik hem verbaliseerd voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Het voertuig waarin hij op 27 augustus 2009 reed was een zwarte Mercedes bedrijfsauto, terwijl hij nu in een witte Mercedes bedrijfsauto reed. Hij gaf mij ter inzage het kentekenbewijs deel 1a (voertuigbewijs) van het kenteken [00-XX-XX] (duplicaatcode 3), behorende bij de zwarte Mercedes en verklaarde ongevraagd dat hij het voertuig inmiddels over had gespoten in verband met schade.

(...)

Blijkens het kentekenbewijs diende het identificatienummer [VVV000] boven de rechterdeurdorpel op de bodemplaat te zijn ingeslagen. Ik constateerde dat daar geen identificatienummer aanwezig was.

(...)

Op dinsdag 6 april 2010, omstreeks 11.30 uur werd onderzoek verricht naar de ware identiteit van het voertuig door de afdeling verkeersondersteuning. Zij constateerden dat het voertuig was voorzien van het identificatienummer [WWW111], behorende bij het duitse kenteken [ZZZ-ZZ11]. Dit duitse kenteken was “stilgelegd” op 30 oktober 2009. (...)”

2.3. Tot de stukken van het geding behoren tevens een Duitse ‘zulassungsbescheinigung Teil I’ en een Duitse ‘zulassungsbescheinigung Teil II’. Uit deze documenten volgt dat het in het proces-verbaal van de politie vermelde motorrijtuig, merk Mercedes, type 111 cdi, kleur wit (hierna: de auto), tot 30 oktober 2009 met het kenteken [ZZZ-ZZ111] in Duitsland geregistreerd was.

2.4. De auto is in Nederland niet geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:

“12. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat eiser (Hof: belanghebbende) op 31 maart 2011 de bestelauto feitelijk ter beschikking had. Volgens het proces-verbaal (relaas) van 19 mei 2010 van de Politie Zaanstreek-Waterland is eiser op het onder 1. vermelde tijdstip en de onder 1. vermelde plaats aangetroffen in de bestelauto. De bewering van eiser dat niet hij maar een (Poolse) monteur uit eigen beweging en zonder eisers wetenschap de kentekenplaten van de zwarte Mercedes zou hebben geschroefd en op de bestelauto zou hebben gemonteerd en vervolgens met de bestelauto een proefrit zou hebben gemaakt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verbalisant heeft de bestuurder van de bestelauto herkend naar aanleiding van eerdere aanhoudingen (volgens het proces-verbaal op onder andere 27 augustus 2009) en vervolgens gevraagd of deze nu wel in het bezit was van een geldig rijbewijs. De bestuurder heeft hierop en naar aanleiding van andere vragen een aantal verklaringen afgelegd die moeilijk aan een (Poolse) monteur kunnen worden toegeschreven. Bovendien kunnen de reclame-uitingen op de bestelauto alleen betrekking hebben op de eenmanszaak van eiser, een handel in versproducten.

13. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de bestelauto uitsluitend ten behoeve van een derde zou hebben bestuurd. De omstandigheid dat eiser de bestelauto op 20 januari 2010 aan zijn vader zou hebben verkocht, maakt dit vanwege de onder 12. genoemde feiten en omstandigheden niet anders. Artikel 9 van de Wet MRB merkt met betrekking tot een niet-geregistreerde personenauto degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft aan als de persoon die de motorrijtuigenbelasting moet voldoen. Wie de houder van het motorrijtuig is, is niet van belang.

14. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB, voor zover hier van belang, is in het geval bedoeld in artikel 34, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van toepassing. Artikel 67c, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig wordt betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan een boete van ten hoogste € 4.920 kan worden opgelegd.

15. Ingevolge paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, bedraagt de verzuimboete maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald met een minimum van € 50. Het betreft hier een boete wegens verzuim. Bij een dergelijke boete speelt de mate van schuld of verwijtbaarheid geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld, waarop eiser een beroep moet doen, kan de boete achterwege blijven. Nu de mate van schuld of verwijtbaarheid geen rol speelt bij een verzuimboete, kunnen de door eiser genoemde omstandigheden dat de (Poolse) monteur in de bestelauto zou hebben gereden of dat hij de bestelauto aan zijn vader zou hebben verkocht, geen aanleiding geven tot vernietiging van de boete.

16. Voor zover eiser een beroep heeft bedoeld te doen op afwezigheid van alle schuld, slaagt dit beroep niet. Van eiser, die als zelfstandig ondernemer een bedrijf uitoefent, mag immers worden verwacht dat hij voor het in gebruik nemen van een bestelauto aangifte doet van gebruik van de weg door een in het buitenland aangekochte bestelbus. Gelet op het vorenstaande – alsmede op de overige feiten en omstandigheden van dit geval – acht de rechtbank een verzuimboete van 100% passend en geboden.

17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder (Hof: de inspecteur) de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht aan eiser opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel ziet de rechtbank

aanleiding voor vergoeding van het griffierecht omdat verweerder pas bij ambtshalve beschikking van 21 januari 2011 de naheffingsaanslag en de boete tot de juiste bedragen heeft verminderd.”

4. Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de auto belanghebbende feitelijk ter beschikking stond, zodat belanghebbende aangemerkt kan worden als belastingplichtige voor de motorrijtuigenbelasting.

5. Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag

5.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt voor motorrijtuigen waarvoor geen kenteken is opgegeven als belastingplichtige aangemerkt degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 9 van de Wet MRB wordt degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd beschouwd als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 34 van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, motorrijtuigenbelasting worden nageheven over een tijdsduur van twaalf maanden.

5.2. Belanghebbende voert aan dat hij de auto op 20 januari 2010 verkocht heeft aan zijn vader. Zijn vader was dus de juridisch eigenaar en had in die hoedanigheid de feitelijke beschikking over de auto. Belanghebbende kan daarom niet worden aangemerkt als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking had, aldus belanghebbende.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende als bestuurder de feitelijke beschikkingsmacht had over de auto, zodat hij terecht is aangemerkt als belastingplichtige.

Het Hof overweegt ter zake als volgt.

5.3. Blijkens het proces-verbaal van de politie Zaanstreek-Waterland was belanghebbende op het moment van de controle de bestuurder van de auto (zie 2.2.). Het Hof ziet, evenals de rechtbank, geen reden om aan deze waarneming te twijfelen. Nu daarmee vast staat dat belanghebbende het voertuig bestuurde, rechtvaardigt dit de conclusie dat de auto hem feitelijk ter beschikking stond. De stelling van belanghebbende dat hij geen eigenaar was van de auto, kan, wat hier ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden, nu ingevolge voormeld artikel 9 van de Wet MRB niet de eigendom, maar het feitelijke ter beschikking hebben bepalend is voor het houderschap. Anders dan belanghebbende heeft bepleit volgt uit de tweede volzin van artikel 9 niet dat naheffing dient plaats te vinden van de eigenaar van de auto. Genoemde volzin bepaalt uitsluitend dat indien degene van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd kan bewijzen dat het motorrijtuig niet meer feitelijk tot zijn beschikking staat, deze voor komende tijdvakken niet meer zal worden aangemerkt als de houder van dat motorrijtuig (vgl. MvT, TK 1990-1991, 22 238, nr. 3, p. 27).

5.4. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende op goede gronden als belastingplichtige voor de motorrijtuigenbelasting aangemerkt. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.

Boete

5.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de boete niet terecht is opgelegd. Dienaangaande geldt dat ingevolge artikel 37 van de Wet MRB bij toepassing van artikel 34 van de Wet MRB, artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is. De inspecteur heeft de boete, met inachtneming van § 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vastgesteld op 100% van het nageheven bedrag. Nu de niet-geregistreerde auto (een witte Mercedes) was voorzien van een kenteken van een ander voertuig (een zwarte Mercedes, geregistreerd op naam van belanghebbende), heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof bewust verhuld dat de auto niet was geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister. Deze bewustheid vindt naar ’s Hofs oordeel bevestiging in de – ongevraagde – verklaring van belanghebbende tegenover de verbalisant ‘dat hij het voertuig inmiddels had overgespoten in verband met schade’ (vgl. 2.2). Gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting in hoger beroep dat hij voor de uitoefening van zijn bedrijf vele voertuigen op zijn naam heeft staan, is hij bekend met het belang van de kentekenregistratie voor de houderschapsverplichtingen, waaronder de betaling van motorrijtuigenbelasting. Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende, door de auto bewust te voorzien van duplicaat-kentekenplaten van een andere aan hem toebehorende auto, met listigheid en valsheid geprobeerd te bereiken dat geen motorrijtuigenbelasting zou worden betaald. Onder deze omstandigheden is de opgelegde boete van 100% passend en geboden.

Overigens

5.6. Nu de inspecteur na uitspraak op bezwaar en na het instellen van beroep zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking ambtshalve verder heeft verminderd, staat vast dat het bestreden besluit onjuist is. Het bij de rechtbank ingestelde beroep is daarom gegrond.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient, behoudens voorzover het de beslissing omtrent het griffierecht betreft, te worden vernietigd.

6. Kosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep met een waarde per punt van € 472 en met een wegingsfactor van 1).

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover het de beslissing omrent de vergoeding van het griffierecht betreft;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- handhaaft de naheffingsaanslag, zoals deze ambtshalve is verminderd tot een bedrag van € 258;

- handhaaft de boete, zoals deze ambtshalve is verminderd tot een bedrag van € 258;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944; en

- gelast de inspecteur het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, B.A. van Brummelen en A.H.R.M. Denie, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 25 april 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.