Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2013, CA2692, 11-00739 en 11-00740
Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2013, CA2692, 11-00739 en 11-00740
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 mei 2013
- Datum publicatie
- 13 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2692
- Zaaknummer
- 11-00739 en 11-00740
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de Verordening terecht leges heeft geheven op basis van het tarief voor de functies ‘Maatschappelijk/economisch’.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Het Hof is evenals de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de in artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet gestelde vereisten met betrekking tot de hoogte van de tarieven. Uit de Dienstenrichtlijn vloeit niet voort dat de tariefstelling van de in geschil zijnde leges onverbindend zou zijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00739 en 11/00740
16 mei 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraken in de zaken met kenmerk AWB 10/6843 en AWB 11/1736 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank),
alsmede op het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/6843 van de rechtbank in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
11/00739 (bouwaanvraag 1e fase; belastingjaar 2009)
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij nota, gedagtekend 16 maart 2010, aanslagnummer 1923013, ter zake van het in behandeling nemen van een gefaseerde bouwaanvraag (1e fase) van belanghebbende leges geheven tot een bedrag van € 10.246,52.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 8 november 2010, de nota gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 3 augustus 2011, kenmerk 10/6843, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 september 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.6. Met datum 25 oktober 2012 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met het onderzoek ter zitting in de procedure met kenmerk 11/00740, plaatsgevonden op 8 november 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
11/00740 (bouwaanvraag 2e fase; belastingjaar 2010)
1.8. De heffingsambtenaar heeft bij nota, gedagtekend 28 september 2010, aanslagnummer 1965900, ter zake van het in behandeling nemen van een gefaseerde bouwaanvraag (2e fase) van belanghebbende leges geheven tot een bedrag van € 9.078,40.
1.9. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 14 februari 2011, de nota gehandhaafd.
1.10. Bij uitspraak van 3 augustus 2011, kenmerk 11/1736, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.11. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 september 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.12. Met datum 25 oktober 2012 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.
1.13. Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met het onderzoek ter zitting in de procedure met kenmerk 11/00739, plaatsgevonden op 8 november 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof stelt de feiten als volgt vast.
2.1. Op 5 oktober 2009 heeft belanghebbende een aanvraag bouwvergunning 1e fase ingediend voor het bouwen van een bedrijfspand met twee bovenwoningen op het adres […] te [P].
2.2. Bij beslissing van 27 november 2009 hebben B&W van de gemeente Zaanstad (hierna: B&W) de termijn om op de aanvraag te beslissen met zes weken verlengd tot 18 januari 2010.
2.3. Op 7 december 2009 heeft belanghebbende de aanvraag gewijzigd, omdat de welstandscommissie had geoordeeld dat de dakbeëindiging en de gootconstructie een te luxe uitstraling hadden ten opzichte van de omgeving.
2.4. De welstandscommissie heeft op 15 december 2009 een positief advies gegeven over de aangepaste aanvraag.
2.5. Bij beschikking van 24 december 2009 is de bouwvergunning met kenmerk 2009[…] geweigerd.
2.6. Belanghebbende heeft bij brief van 9 januari 2010 bezwaar gemaakt tegen het weigeringsbesluit met kenmerk 2009[…].
2.7. Bij besluit van 23 februari 2010 is de beschikking van 24 december 2009 herroepen en is alsnog een bouwvergunning 1e fase verleend.
2.8. Met dagtekening 16 maart 2010 wordt de onder 1.1 genoemde nota bouwleges aan belanghebbende opgelegd. Het bedrag aan leges is als volgt opgebouwd:
Gefaseerde bouwaanvraag maatschappelijk/economisch
(352m2 à € 19/m2) € 6.688,00
Gefaseerde bouwaanvraag wonen (212 m2 à € 10,85/m2) € 2.300,20
Welstandbeoordeling (2 beoordelingen à € 629,16) € 1.258,32
Totaal € 10.246,52
2.9. Belanghebbende heeft op 22 juni 2010 een aanvraag bouwvergunning 2e fase ingediend.
2.10. De hiervoor onder 1.8 genoemde nota betreft de bouwleges 2e fase. Het bedrag aan leges is als volgt opgebouwd:
Gefaseerde bouwaanvraag maatschappelijk/economisch
(352m2 à € 19,19/m2) € 6.754,88
Gefaseerde bouwaanvraag wonen (212 m2 € l0,96/m2) € 2.323.52
Totaal € 9.078.40
2.11. De aanvragen voor de bouwvergunningen zijn, voor zover het betreft de begane grond, gedaan voor kantoren en daarbij behorende opslag.
2.12 Voor de in de nota bouwleges 1e fase opgenomen bedragen voor welstand is een tarief van 7% over de bouwleges gehanteerd in plaats van het in de tarieventabel opgenomen tarief van 14%.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil of de nota’s terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De berekening van het aantal vierkante meters is als zodanig niet in geschil.
3.2. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar zijn stelling dat het hoger beroepschrift niet tijdig zou zijn ingediend, ingetrokken.
3.3. Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld en naar hetgeen door partijen ter zitting is verklaard, zoals vastgelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’ en de nota als ‘aanslag’.
4.1. Uitspraak met kenmerk 10/6843 (nota bouwleges 1e fase)
“4.4. In artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, gelezen in verbinding met artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet, is bepaald dat de tarieven in onder meer een legesverordening zodanig moeten worden vastgesteld, dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten van de aan de heffing van leges onderhevige door het gemeentebestuur verstrekte diensten. De in eerstgenoemd artikel neergelegde opbrengstlimiet wordt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad toegepast op het totaal van geraamde baten van de rechten die in de verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten worden geheven. Het gaat dus niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten (vgl. Hoge Raad 4 februari 2005, nr. 40 072, BNB 2005/113 en HR 14 augustus 2009, nr. 43 120, BNB 2009/276).
4.5. Blijkens de stukken is de kostendekkendheid van het geheel van de in de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009 van de gemeente Zaanstad (hierna: Legesverordening 2009) genoemde diensten 73,5%. De grief dat de opbrengstlimiet is overschreden omdat de kostendekkendheid voor bouwvergunningen zonder vooronderzoek 104,9% bedraagt, faalt. Kruissubsidiëring is blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad immers toegestaan. Voor zover ter zitting over strijdigheid met de Europese Dienstenrichtlijn (de rechtbank begrijpt: Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) is geklaagd, passeert de rechtbank deze grief omdat de gemachtigde deze grief op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Grondslag
4.6. Eiser stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd op basis van de hoofdfunctie ‘maatschappelijk/economisch’ in plaats van de hoofdfunctie ‘industrie’ voor de begane grond.
4.7. Ter zitting is komen vast te staan dat in de aanvraag bouwvergunning is aangegeven dat de begane grond een kantoorfunctie heeft. Op de bij de aanvraag overgelegde bouwtekening zijn de diverse ruimtes op de begane grond aangeduid als kantoorruimte onderscheidenlijk opslagruimte.
4.8. Bij de stukken bevindt zich een kopie van de “Werkinstructie leges in rekening brengen volgens de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009” (hierna: de werkinstructie). De werkinstructie houdt onder meer in:
“(…)
- Maatschappelijk / economisch:
Onderscheid economisch en industrie: met de economische functie wordt bedoeld “handel en dienstverlening.”
Voorbeelden maatschappelijk / economisch: (…) kantoorpand.
- Industrie:
Onderscheid industrie en economisch: met de industrie functie wordt bedoeld: het “bewerken en verwerken van grondstoffen”, functies die in het algemeen te vinden zijn op een industrieterrein.
Voorbeelden: fabriekshal, bierbrouwerij, autogarage, trafostation.
(…)”
4.9. Gelet op hetgeen daarover in de werkinstructie is opgenomen, heeft verweerder op basis van de aanvraag en de daarbij door eiser verstrekte informatie aan de begane grond terecht de functie ‘maatschappelijk/economisch’ toegekend. Dat op de bouwtekening het oppervlak van de opslagruimten dat van de kantoorruimten overschrijdt, doet daar niet aan af. De rechtbank gaat voorbij aan de discussie tussen partijen over de vraag onder welke van beide functies een bakkerij valt, nu de aanvraag geen betrekking heeft op een bakkerij.
4.10. Voor zover eiser een beroep bedoelt te doen op het vertrouwensbeginsel, omdat hem door een medewerkster van bouw- en woningtoezicht telefonisch is medegedeeld dat de aanslag naar een onjuiste grondslag is opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
4.11. Aan een als toezegging op te vatten uitlating mag de belastingplichtige in het algemeen het vertrouwen ontlenen dat de fiscus zich daaraan zal houden. Op door zodanige uitlating gewekt vertrouwen kan echter in redelijkheid geen beroep worden gedaan, en een dergelijk beroep kan dan ook niet worden gehonoreerd, indien de uitlating, omdat zij naar de mening van de fiscus op een vergissing berustte, onverwijld en onmiskenbaar duidelijk is herroepen, hetgeen echter uitzondering kan lijden indien en voor zover de belastingplichtige intussen op grond van het (kortstondige) gewekte vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten dat niet meer zonder nadeel kan worden hersteld (HR 14 juni 2000, nr. 34 218, BNB 2000/331; HR 17 november 1995, nr. 15 765, NJ 1997, 185).
4.12. Tussen partijen is niet in geschil dat mevrouw [O], medewerkster van bouw- en woningtoezicht van de gemeente Zaanstad, telefonisch aan eiser heeft medegedeeld dat de aanslag naar een onjuiste grondslag is opgelegd en dat zij eiser nog diezelfde middag heeft teruggebeld om te zeggen dat zij zich had vergist. Nu de uitlating onverwijld en onmiskenbaar is herroepen en gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van het hierdoor bij hem (kortstondig) gewekte vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten dat niet meer zonder nadeel kan worden hersteld, kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet worden gehonoreerd.
Restitutie leges
4.13. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat hij recht heeft op restitutie van 50% van de leges, aangezien niet binnen de wettelijke termijn op de aanvraag is beslist.
4.14. Ingevolge paragraaf 17, artikel 13 van de Legesverordening 2009 worden de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor 50% gerestitueerd indien de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat op de aanvraag bouwvergunning 1e fase is beslist binnen de verlengde beslistermijn. Dat op grond van het door eiser ingestelde bezwaar bij beslissing van 23 februari 2010 de beschikking van 24 december 2009 is herroepen waardoor deze beschikking met terugwerkende kracht niet meer bestaat, doet er niet aan af dat binnen de verlengde beslistermijn op de aanvraag is beslist. Derhalve is er geen reden voor restitutie van 50% van de bouwleges.
Dubbele welstandstoets
4.16. Eiser klaagt er voorts over dat hem voor de tweede behandeling door de welstandscommissie € 629,16 in rekening is gebracht, terwijl die tweede behandeling een hamerstuk was en slechts één minuut heeft geduurd.
4.17. Ingevolge paragraaf 17, artikel 6 onder d van de Legesverordening 2009 is het tarief voor elke behandeling van de welstandscommissie ten behoeve van een aanvraag om een 1e fase of een gewijzigde 1e fase bouwvergunning, ongeacht de aard van het advies, 14% van het tarief voor het in behandeling nemen van een 1e of een gewijzigde 1e fase bouwvergunning.
4.18. De rechtbank stelt voorop dat de gemeente een grote vrijheid heeft bij het kiezen van de heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven. Het behoort tot zijn bevoegdheid om desgewenst diensten van een bepaalde soort te onderwerpen aan een tarief dat slechts in geringe mate verband houdt met de hoogte van de aan de betreffende diensten voor de gemeente verbonden lasten (vgl. Hoge Raad 18 september 1991, nr. 24 457, BNB 1991/351; Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43 120, BNB 2009/276). Hieruit volgt dat ook deze grief faalt. Ten overvloede wijst de rechtbank erop, dat per welstandtoetsing niet 14% maar 7% van het tarief voor het in behandeling nemen van een (gewijzigde) bouwvergunning 1e fase aan eiser in rekening is gebracht.”
Beginselen van behoorlijk bestuur
4.19. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift en ter zitting vele malen naar voren gebracht dat verweerder heeft gehandeld in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur of dat de Legesverordening 2009 of de bij die verordening behorende tarieventabel in strijd zijn met enig algemeen rechtsbeginsel. Nu de gemachtigde van eiser deze stellingen, behoudens het hiervoor onder 4.10 genoemde beroep op het vertrouwensbeginsel, van geen enkele onderbouwing heeft voorzien, passeert de rechtbank deze stellingen.
4.2. Uitspraak met kenmerk 11/1736 (nota bouwleges 2e fase)
Voor de overwegingen 4.4, 4.6 tot en met 4.12 verwijst het Hof naar de gelijkluidende overwegingen in de uitspraak met kenmerk 11/6843 zoals hiervoor opgenomen.
De rechtsoverwegingen 4.5 en 4.13 luiden als volgt:
“4.5. Blijkens de stukken is de kostendekkendheid van het geheel van de in de Legesverordening 2010 genoemde diensten 67,6%. De grief dat de opbrengstlimiet is overschreden, faalt derhalve. Voor zover in dat verband wordt verwezen naar het kostendekkendheidspercentage van 104,9% voor bouwvergunningen zonder vooronderzoek geldt in de eerste plaats dat aldus wordt miskend dat het kostendekkingspercentage niet per dienst moet worden beoordeeld, maar tevens dat dit percentage betrekking heeft op de raming die aan de Legesverordening 2009 ten grondslag ligt, terwijl op de onderhavige aanvraag de Legesverordening 2010 van toepassing is. Voor zover ter zitting over strijdigheid met de Europese Dienstenrichtlijn (de rechtbank begrijpt: Richtlijn 2006/1 23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) is geklaagd, passeert de rechtbank deze grief omdat de gemachtigde deze grief op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
(…)
Beginselen van behoorlijk bestuur
4.13. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift en ter zitting vele malen naar voren gebracht dat verweerder heeft gehandeld in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur of dat de Legesverordening of de bij die verordening behorende tarieventabel in strijd zijn met enig algemeen rechtsbeginsel. Nu de gemachtigde van eiser deze stellingen, behoudens het hiervoor onder 4.10 genoemde beroep op het vertrouwensbeginsel, van geen enkele onderbouwing heeft voorzien, passeert de rechtbank deze stellingen.”
5. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid hoger beroep en het incidentele hoger beroep met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de legesnota eerste fase
5.1.1. Tot de stukken behoort een verzendbewijs van PostNL waaruit blijkt dat de gemachtigde het hogerberoepschrift binnen de wettelijke termijn van zes weken ter post heeft bezorgd. Het Hof ziet dan ook geen reden het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5.1.2. Het incidentele beroep van de heffingsambtenaar was gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aannemelijk is dat belanghebbende het bezwaarschrift tegen de legesnota bouwaanvraag 1e fase op 19 maart 2010 bij de publieksbalie van de gemeente heeft ingediend.
In zijn brief van 27 mei 2010 heeft belanghebbende verwezen naar een bezwaar van 19 maart 2010 tegen de in rekening gebrachte leges en in de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbende onder verwijzing naar ingediende stukken expliciet ontvankelijk verklaard. Belanghebbende noch de heffingsambtenaar hebben dit geschrift van 19 maart 2010 ingebracht. Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de gestelde tijdigheid van het bezwaarschrift nu belanghebbende zich, naar het Hof begrijpt, heeft beroepen op overmacht met betrekking tot het alsnog kunnen inbrengen en de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard de ontvankelijkheid van dit bezwaar te willen aannemen. Het Hof verklaart het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.
Hoofdfunctie onderste bouwlaag
5.2. Belanghebbende stelt dat bij het vaststellen van de legesnota 2009 en 2010 voor de onderste bouwlaag ten onrechte het tarief dat geldt voor de hoofdfunctie per bouwlaag in de categorie ‘Maatschappelijk/economisch’ is toegepast. In plaats daarvan zou, aldus belanghebbende het lagere tarief voor de hoofdfunctie ‘Industrie’ moeten worden toegepast. Belanghebbende voert daartoe onder meer aan dat de legesverordening geen definitie van functies bevat noch daartoe een onderbouwing geeft.
5.3. Met betrekking tot dit geschilpunt overweegt het Hof dat vaststaat dat de aanvragen, voor zover het de begane grond betreft, zijn gedaan voor kantoorruimte en opslagruimte. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting bij de rechtbank verklaard dat de functie die op de begane grond wordt uitgeoefend nog niet bepaald is. De heffingsambtenaar heeft gesteld, en belanghebbende heeft dit niet dan wel onvoldoende weersproken, dat voor de plek waarvoor de vergunningen zijn gevraagd, op basis van het bestemmingsplan alleen bedrijven mogen worden gevestigd die binnen een straal van 10 meter geen hinder geven. Een vergunning met daarin een functie ‘Industrie’ kan volgens de heffingsambtenaar daarom niet worden verleend en het Hof acht dit aannemelijk. Hieruit volgt dat ten tijde van de aanvraag op geen enkele wijze is onderbouwd dat, in afwijking van hetgeen in de aanvraag is vermeld, de hoofdfunctie van de begane grond aangemerkt kan worden als industrie. Het Hof is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar op grond van de Verordening terecht leges heeft geheven op basis van het tarief voor de functies ‘Maatschappelijk/economisch’.
5.4. De stelling van belanghebbende dat sprake is geweest van willekeurig of onzorgvuldig handelen van de heffingsambtenaar bij het toekennen van de functie kan evenmin slagen. Dat de legesverordening geen definities bevat van de verschillende functies brengt niet mee dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met de door belanghebbende gestelde beginselen van behoorlijk bestuur. Aan dit oordeel doet niet af dat er mogelijk sprake zou zijn van verschillende opvattingen bij de betrokken afdelingen van de gemeente. De heffingsambtenaar, die bevoegd is om de leges te heffen, heeft immers ten aanzien van de functie een eenduidig standpunt ingenomen. De tekst van de interne werkinstructies, wat daarvan de status ook zij, leidt niet tot een voor belanghebbende gunstiger uitkomst.
5.5. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt. De rechtbank heeft in de onderdelen 4.10 tot en met 4.12 van beide uitspraken met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan worden gehonoreerd. Het Hof maakt deze overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
Toepassing tarief welstand (nota bouwleges 1e fase)
5.6. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat ten onrechte tweemaal een bedrag voor welstand in rekening is gebracht. De heffingsambtenaar heeft dit bestreden en verklaard dat op de nota twee bedragen voor leges welstand zijn opgenomen omdat de aanvraag tweemaal is behandeld in de welstandscommissie. In dat geval dient ingevolge de tarieventabel twee keer een bedrag voor welstand in rekening te worden gebracht.
5.7. Ten aanzien van dit geschilpunt overweegt het Hof als volgt. Onderdeel 6d van de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2009 luidt als volgt:
d. Welstand 1ste fase of gewijzigde 1ste fase
Het tarief voor elke behandeling in de welstandscommissie ten behoeve van een aanvraag op een 1ste fase of een gewijzigde 1ste fase bouwvergunning is, ongeacht de aard van het advies, 14% van het tarief voor het in behandeling nemen van een 1ste of gewijzigde 1ste fase bouwvergunning, met een minimum van € 104,28 en een maximum van € 2.085,75 per aanvraag.
5.8. De heffingsambtenaar stelt dat voor de in rekening gebrachte bedragen voor behandeling door de welstandscommissie ten onrechte een tarief van 7% in plaats van 14% is toegepast. Het Hof merkt deze stelling aan als een beroep op interne compensatie. Aangezien het in de legesnota opgenomen bedrag van de component welstand gelijk is aan het bedrag dat op grond van de tarieventabel voor één behandeling in de commissie verschuldigd is, is er naar het oordeel van het Hof geen aanleiding voor vermindering van de leges voor de behandeling in de welstandscommissie.
Bouwvergunning 1e fase
5.9. Belanghebbende stelt dat de vergunningverlening van de bouwaanvraag 1e fase buiten de wettelijke termijn is verleend en – zo begrijpt het Hof - derhalve moet worden beschouwd als een van rechtswege verleende vergunning. Daardoor dient volgens belanghebbende ingevolge paragraaf 17, onderdeel 13 van de tarieventabel een restitutie te worden gegeven van 50% van de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
Het Hof overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden in rechtsoverwegingen 4.13 tot en met 4.15 van de uitspraak met kenmerk AWB 10/6843 deze stelling heeft verworpen.
Tariefstelling
5.10. Belanghebbende stelt dat de legesverordening van de gemeente Zaanstad in strijd is met de regels neergelegd in de Gemeentewet omtrent de tariefstelling in relatie tot de geraamde lasten. Zowel voor het jaar 2009 en 2010 verwijst het Hof naar de overwegingen van de rechtbank (kenmerk AWB 10/6843 en kenmerk AWB 11/1736 rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5) en ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen redenen om tot een ander oordeel te komen. Dit brengt mee dat ook het Hof van oordeel is dat is voldaan aan de in artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet gestelde vereisten met betrekking tot de hoogte van de tarieven.
Europese dienstenrichtlijn
5.11. Belanghebbende stelt dat op de bouwleges geen winst mag worden gemaakt en dat kruissubsidiëring niet toegestaan is op grond van - naar het Hof begrijpt - de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006, Pb. 2006, L 376/36, betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn). Hij heeft deze stelling in algemene zin op beide zittingen verwoord.
5.12. Belanghebbende heeft die veronderstelde winst aangevoerd ter onderbouwing van zijn mening dat er strijd is met de Dienstenrichtlijn. Zoals het Hof onder 5.10 heeft overwogen was bij het vaststellen van het tarief van winst echter geen sprake, laat staan dat van subsidiering van verlening van andere vergunningen sprake was.
Ook overigens is het Hof van oordeel dat uit de Dienstenrichtlijn niet voortvloeit dat de tariefstelling van de in geschil zijnde leges onverbindend zou zijn.
5.13. Ook in hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd, ziet het Hof geen redenen om de hoger beroepen gegrond te achten.
Slotsom
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd met aanvulling van gronden, als hiervoor aangegeven.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter van de belastingkamer, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 16 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
Bij verhindering van de voorzitter is de uitspraak getekend door de oudste raadsheer.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.