Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, CA3437, 12/00649
Gerechtshof Amsterdam, 13-06-2013, CA3437, 12/00649
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 juni 2013
- Datum publicatie
- 18 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3437
- Zaaknummer
- 12/00649
Inhoudsindicatie
De verzuimboete wegens de te late betaling van de motorrijtuigenbelasting is terecht opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 12/00649
13 juni 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A] te [P], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/5514 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Centrale Administratie/ kantoor Apeldoorn,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 16 augustus 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 30 mei 2011 tot en met 29 augustus 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd voor een bedrag van € 111 alsmede bij beschikking een boete van € 49.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 september 2011, de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 augustus 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.3. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Uit de kentekenregistratie blijkt dat eiser vanaf 20 januari 2005 houder is van de personenauto van het merk […], kenteken […] (het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel Ia is 30 augustus 2008.
2.2. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 mei 2011 een rekening motorrijtuigenbelasting toegezonden met een te betalen bedrag van € 111 en een uiterste betaaldatum van 1 juli 2011.
2.3. Verweerder heeft op 16 augustus 2011, wegens uitblijven van betaling, een naheffingsaanslag ten bedrage van € 111 opgelegd en een boete opgelegd van € 49.”
2.1.2. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.
Daarnaast heeft belanghebbende zowel bij de rechtbank als in hoger beroep verzocht om vergoeding van zijn (verlet)kosten.
3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van de zitting.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB), en in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), moet de belasting zijn betaald bij aanvang van het tijdvak, in casu 30 mei 2011. Belanghebbende is verantwoordelijk voor tijdige betaling van de belasting en dient de verschuldigde belasting eigener beweging te voldoen. In dit verband verwijst het Hof naar artikel 14 van de Wet MRB ingevolge welk artikel de motorrijtuigenbelasting op aangifte dient te worden voldaan. Als service zendt de Belastingdienst een rekening, vergezeld van een acceptgirokaart. Op de rekening vermeldt de inspecteur een uiterste betaaldatum. Deze datum kan liggen na de datum van aanvang van het tijdvak. De rekening vormt slechts een mededeling aan belanghebbende van de omvang van de verschuldigde belasting volgens de door belanghebbende gedane aangifte.
Het doen van aangifte bestaat, voor zover hier van belang, uit de aanvraag om afgifte van het kentekenbewijs, welke aangifte geldt zolang het motorrijtuig niet van eigenaar wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden. De hiervoor vermelde heffingswijze brengt mee dat belanghebbende zelf verantwoordelijk blijft voor de tijdige voldoening van op aangifte de verschuldigde belasting, ook indien hij geen rekening ontvangt.
4.2. De inspecteur heeft de uiterste betaaldatum op de rekening gesteld op 1 juli 2011, ruim vier weken na dagtekening van de rekening op 30 mei 2011. Vaststaat dat belanghebbende de rekening niet tijdig heeft betaald. De inspecteur was, gelet op de hiervoor weergegeven heffingssystematiek niet gehouden een aanmaning of herinnering te sturen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Dat belanghebbende de termijn voor betaling heeft laten verstrijken komt naar ’s Hofs oordeel voor zijn eigen rekening.
4.3. Vaststaat dat belanghebbende in het jaar voorafgaande aan het onderhavige tijdvak reeds een keer eerder te laat heeft betaald en dat hij daarvoor een verzuimmededeling heeft ontvangen. In deze procedure gaat het derhalve om een tweede verzuim. Het Hof acht het opleggen van een boete voor dit verzuim geboden. De inspecteur heeft de boete met inachtneming van paragraaf 33, onderdeel 2, van het BBBB 1998 vastgesteld op € 49, zijnde 1% van het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR. Het Hof acht de hoogte van de boete passend bij de ernst van het verzuim. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een boete van € 49 een onacceptabele aanslag op zijn financiële positie zal betekenen. Het Hof ziet dan ook geen reden de boete te matigen.
4.4. De overige stellingen van belanghebbende, wat hier ook van zij, leiden niet tot een ander oordeel ter zake van de boete.
Slotsom
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten, zoals de door belanghebbende gevraagde verletkosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A.P.M. van Rijn en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 13 juni 2013 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is wegens afwezigheid van de voorzitter door mr. B.A. van Brummelen ondertekend.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.