Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2013, CA3487, 11-01007 t-m 11-01010

Gerechtshof Amsterdam, 30-05-2013, CA3487, 11-01007 t-m 11-01010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 mei 2013
Datum publicatie
18 juni 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3487
Zaaknummer
11-01007 t-m 11-01010

Inhoudsindicatie

De verminderingsbeschikkingen waarbij uitsluitend de bestreden aanslagen tot nihil zijn teruggebracht bevatten geen voor beroep vatbare beslissing op het in bezwaar gedane verzoek tot kostenvergoeding. Nu deze beslissing is opgenomen in een ruim een maand eerder verzonden brief, welke is voorzien van een rechtsmiddelverwijzing, hebben belanghebbenden te laat beroep ingesteld. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/01007 t/m 11/01010

30 mei 2013

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

de erven van [X] te [Z], belanghebbenden,

gemachtigde: mr. [AX]

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerknummers AWB 11/2498 t/m 11/2501 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2008 respectievelijk 5 december 2009 aan wijlen [X] navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1996, 1997 en 1998 alsmede een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997.

1.2. Nadat belanghebbenden bezwaar hadden gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen, heeft de inspecteur deze navorderingsaanslagen bij vier afzonderlijke verminderingsbeschikkingen met dagtekening 31 maart 2011 verminderd tot nihil. Bij een met dagtekening 24 februari 2011 aan belanghebbenden verzonden brief met aanhef ‘motivatie bezwaarschriften’ is het verzoek van belanghebbenden tot vergoeding van kosten afgewezen.

1.3. Tegen de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding hebben belanghebbenden op 1 mei 2011 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij uitspraak van 19 december 2011 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking hebben op het verzoek om vergoeding van kosten van het bezwaar en de inspecteur veroordeeld aan belanghebbende te vergoeden € 327 voor de kosten van bezwaar en € 437 voor de kosten van beroep. Voorts heeft de rechtbank de inspecteur gelast het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 41 aan hen te vergoeden.

1.4. De tegen deze uitspraak ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 29 december 2011, aangevuld bij faxbericht van 27 januari 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Namens belanghebbenden is niemand ter zitting verschenen. De gemachtigde is bij brief van 6 november 2012 aangetekend verzonden aan het door deze opgegeven correspondentieadres [ADRES], uitgenodigd voor de zitting. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace -gegevens van PostNL is deze brief op 7 november 2012 bezorgd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het vooronderzoek heropend. De gemachtigde is bij brief van 12 februari 2013 op de hoogte gesteld van een aantal voorlopige oordelen van het Hof. De gemachtigde is daarbij tevens verzocht tot het verstrekken van schriftelijke inlichtingen. Een afschrift van deze brief is toegezonden aan de inspecteur. De gemachtigde heeft op dit verzoek niet gereageerd, evenmin als op de 7 maart 2013 aangetekend verzonden rappelbrief van de griffier.

1.7. Op 17 april 2013 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Namens belanghebbenden is niemand ter zitting verschenen. De gemachtigde is bij brief van 22 maart 2013 aangetekend verzonden aan het door deze opgegeven correspondentieadres, [ADRES], uitgenodigd voor de zitting. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace -gegevens van PostNL is deze brief op 23 maart 2013 bezorgd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. In de schriftelijke aanvulling op het beroepschrift in eerste aanleg heeft [AX] de erfgenamen van de boedel van [X], de belanghebbenden in de onderhavige procedure, gespecificeerd:

a. [BX]-Y te Utrecht;

b. [CX] te Elburg;

c. [DX] te Deventer;

d. [EX] te Utrecht;

e. [AX] te Utrecht.

2.2. Bij bezwaarschriften met dagtekening 15 januari 2009 en 14 januari 2010 heeft [AX] (hierna ook: de gemachtigde), die zich daarin heeft gesteld als de gemachtigde namens de erven van [X] bezwaar gemaakt tegen de vier onder 1.1. vermelde navorderingsaanslagen. In deze bezwaarschriften heeft de gemachtigde gesteld dat de desbetreffende navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd. Tevens wordt daarin verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.

2.3. Bij brief met dagtekening 24 februari 2011 aan de gemachtigde heeft de inspecteur hierop – voor zover thans van belang – als volgt gereageerd:

“Betreft

Motivatie bezwaarschriften

(…)

Omdat de genoemde bezwaren dezelfde onderwerpen betreffen, zal ik (…) de uitspraken vervatten in één geschrift.

(…)

Beoordeling van uw bezwaren

De belastingdienst is niet in het bezit van de vermogensspecificaties. Hierdoor is niet vast te stellen welke vermogensbestanddelen zijn aangegeven.

Beslissing op uw bezwaren

Ik wijs uw bezwaren toe.

Kostenvergoeding

U heeft verzocht om kostenvergoeding. (…) Ik wijs uw verzoek af.

(…)

Let op!

Het is mogelijk in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift. Ik verwijs u hiervoor naar de toelichting op de volgende pagina.

(…)

Toelichting op het beroep

(…)

U kunt in beroep gaan tegen de uitspraak bij de rechtbank in HAARLEM.

Het adres is: (…)

Als u in beroep gaat gelden de volgende regels:

1. U moet uw beroepschrift binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak indienen.”

2.4. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 31 maart 2011 vier verminderingsbeschikkingen vastgesteld ten name van “[X], p/a Erven [X]”, waarbij de vier navorderingsaanslagen tot nihil zijn verminderd. Deze beschikkingen bevatten elk het opschrift ‘Verminderingsbeschikking’. De verminderingsbeschikkingen bevatten geen rechtsmiddelverwijzing, noch enige verwijzing naar (de beslissing op) het verzoek tot kostenvergoeding.

2.5. Het door de gemachtigde bij faxbericht ingediende beroepschrift, gedagtekend 1 mei 2011, is blijkens de op bladzijde 1 (bovenste regel) van het beroepschrift afgedrukte verzendgegevens gefaxt op 1 mei 2011 en blijkens de op dit beroepschrift geplaatste datumstempel door de rechtbank op dezelfde datum ontvangen. Bij dit pro forma-beroepschrift is een kopie gevoegd van de vier onder 2.4 vermelde verminderingsbeschikkingen.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding(en) in geschil.

3.2. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken, waaronder de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van de beroepen

4.1. Het Hof komt op grond van ambtshalve verricht onderzoek naar de ontvankelijkheid van de beroepen tot de volgende oordelen.

4.2. Het Hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat het voor beroep vatbare besluit op het verzoek om vergoeding van proceskosten niet met dagtekening 31 maart 2011 is genomen (zoals de rechtbank blijkens onderdeel 2.1 van haar uitspraak heeft verondersteld), maar in de onder 2.3 vermelde brief met dagtekening 24 februari 2011. In deze brief geeft de inspecteur immers te kennen op de bezwaarschriften te beslissen en wordt in elk geval wat betreft de in beroep en hoger beroep aan de orde zijnde beslissing op het verzoek tot kostenvergoeding de definitieve beslissing medegedeeld, inhoudende dat het verzoek wordt afgewezen. De met dagtekening 31 maart 2011 genomen verminderingsbeschikkingen bevatten verder geen beslissing op het verzoek om proceskostenvergoeding. Naar het oordeel van het Hof kan de brief van 24 februari 2011 daardoor in dit opzicht redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als het afschrift van het voor beroep vatbare besluit op het verzoek om kostenvergoeding. Bovendien bevat de brief een rechtsmiddelverwijzing, waarin de brief expliciet wordt aangeduid als ‘de uitspraak op het bezwaarschrift’ en waarin is aangegeven binnen welke termijn het beroep moet worden ingediend.

4.3. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het besluit is gericht (artikel 3:41 Awb).

4.4. De dagtekening van de brief waarin de beslissing op het in de bezwaarschriften gedane verzoek tot kostenvergoeding is vervat, is 24 februari 2011. Het Hof heeft geen aanleiding aan te nemen dat de dag van dagtekening van deze brief vóór de dag van de bekendmaking ervan is gelegen. De termijn waarbinnen het beroepschrift tijdig kon worden ingediend eindigde derhalve op donderdag 7 april 2011.

4.5. Het op 1 mei 2011 bij de rechtbank ingekomen beroepschrift is derhalve niet binnen de gestelde termijn ingediend. Voorts stelt het Hof vast dat in de rechtsmiddelverwijzing bij de brief van 24 februari 2011 correct is vermeld dat een eventueel beroep binnen zes weken na dagtekening van deze ‘uitspraak op bezwaar’ diende te worden ingesteld, zodat belanghebbenden op de voorgeschreven wijze op de hoogte zijn gesteld van de aan te houden beroepstermijn.

4.6. Niet-ontvankelijkverklaring blijft op grond van artikel 6:11 Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.

4.7. Het Hof heeft zijn hiervoor weergeven oordeel inzake de niet-tijdigheid van het beroep tijdens de zitting in hoger beroep van 30 januari 2013 als voorlopig oordeel medegedeeld. Aangezien namens belanghebbenden niemand tijdens deze zitting aanwezig was, hebben belanghebbenden zich tijdens deze zitting niet kunnen uitlaten over de vraag of naar hun mening sprake is van omstandigheden die kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Om die reden heeft het Hof het onderzoek heropenend, de gemachtigde bij brief van 12 februari 2013 op de hoogte gesteld van de hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 weergegeven oordelen en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De gemachtigde heeft van de hem geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

4.8. Aangezien belanghebbenden geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb, en dergelijke feiten en omstandigheden evenmin zijn gebleken, is het Hof van oordeel dat belanghebbenden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroepen.

Slotsom

4.9. De slotsom van het hiervoor overwogene is dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaren in hun beroepen tegen de beslissing op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het Hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen. Overigens heeft de inspecteur desgevraagd ter zitting in hoger beroep van 30 januari 2013 verklaard niet te zullen terugkomen op de uitbetaling van de door de rechtbank toegekende proceskosten¬vergoeding en de (te hoge) terugbetaling van het griffierecht in eerste aanleg.

5. Kosten

5.1. Gelet op de omstandigheid dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten die belanghebbenden in hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.2. Wat betreft de onder 2.1 sub a tot en met d vermelde belanghebbenden betreft dit de in artikel 1, aanhef en onderdeel a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) genoemde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Het Hof merkt de beroepen van deze belanghebbenden aan als samenhangende zaken, aangezien zij (in één gezamenlijk beroepschrift) op vergelijkbare gronden zijn ingesteld.

Het Hof stelt het bedrag van de te vergoeden kosten overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit en het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief vast op: 1 (proceshandeling: beroepschrift in hoger beroep) x 0,25 (wegingsfactor van de zaak: zeer licht) x 1,5 (vermenigvuldigingsfactor: vier samenhangende zaken) x € 472 = € 177.

5.3. In de zaak van de onder 2.1 sub e vermelde belanghebbende ([AX]) kan geen sprake zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aangezien deze belanghebbende – in zoverre – in zijn eigen hogerberoepszaak heeft opgetreden. Nu niet aannemelijk is geworden dat deze belanghebbende in hoger beroep kosten heeft gemaakt die ingevolge artikel 1, onderdelen a tot en met e van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, blijft een veroordeling van de inspecteur in door [AX] in hoger beroep gemaakte proceskosten achterwege.

5.4. Naar het oordeel van het Hof zijn er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit die aanleiding zouden kunnen geven van de forfaitaire vergoeding overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van het Besluit af te wijken.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart belanghebbenden niet-ontvankelijk in hun bij de rechtbank ingestelde beroepen;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbenden tot een bedrag van € 177; en

- gelast dat de inspecteur aan belanghebbenden het door dezen in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 vergoedt.

Aldus gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 30 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.