Gerechtshof Amsterdam, 13-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1086, 13/00246
Gerechtshof Amsterdam, 13-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1086, 13/00246
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 maart 2014
- Datum publicatie
- 9 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1086
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:751
- Zaaknummer
- 13/00246
Inhoudsindicatie
Geldlening eigen woning. Verhoging hypotheekschuld in verband met terugbetaling premie voor de koop van de woning is geen eigenwoningschuld. Belanghebbende heeft geen schriftelijk bewijs overgelegd waaruit een verhoging van de hypotheek wegens verbetering of onderhoud van de woning heeft plaatsgevonden.
Uitspraak
kenmerk 13/00246
13 maart 2014
uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/3087 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Alkmaar,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.998.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 mei 2012, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 april 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na de zitting en na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Het Hof heeft in deze stukken geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. De stukken zijn aan belanghebbende teruggezonden en maken derhalve geen deel uit van stukken van het geding.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt daarin, evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank, aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. Eiser woont in een aan de [adres] te [Z] gelegen woning. De woning is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB 2001).
In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 heeft eiser als eigenwoningschuld een bedrag van € 235.000 aangegeven en een bedrag van € 13.999 aan aftrekbare kosten van de eigen woning.
Verweerder heeft aan eiser bij brief van 13 mei 2011, waarvan rappel op 27 mei 2011, verzocht om bewijs te overleggen van de hoogte van de eigenwoningschuld en van de in mindering gebrachte kosten met betrekking tot de eigen woning. Voorts heeft verweerder op 21 juli 2011 aan eiser een voornemen tot afwijking van de aanslag verzonden. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
Verweerder heeft vervolgens, met dagtekening 12 augustus 2011, aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd. Verweerder heeft bij het opleggen van deze aanslag de eigenwoningschuld vastgesteld op € 91.000 en de aftrekbare kosten van de eigen woning op (€ 91.000/€ 198.800 x € 8.781) € 4.020 bepaald. Op grond hiervan heeft verweerder het door eiser aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.018 gecorrigeerd met een bedrag van € 9.980 tot € 35.998.
Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift eiser bij brief van 13 december 2011 opnieuw verzocht om schriftelijk bewijs van de gestelde eigenwoningschuld en van de daarmee samenhangende in aftrek gebrachte kosten. Hierop heeft eiser niet gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 5 januari 2012 het verzoek herhaald, waarop eiser bij brief van 29 januari 2012 een reactie heeft gegeven.
In haar uitspraak van 16 februari 2010 heeft de rechtbank Haarlem ten aanzien van de aanslag LB/PVV 2002, 2003 en 2004 geoordeeld dat verweerder voor die jaren de eigenwoningschuld terecht op € 89.613 heeft vastgesteld.
In haar uitspraak van 3 mei 2011 heeft de rechtbank Haarlem ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2007 geoordeeld dat in ieder geval een bedrag van € 91.000 als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt.
Deze uitspraken zijn bevestigd door het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 20 september 2012. Ook heeft het hof in deze uitspraak de ten aanzien van het jaar 2005 door verweerder vastgestelde eigenwoningschuld van € 91.000 gehandhaafd.”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de eigenwoningschuld en het daarmee samenhangende bedrag van de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning voor het jaar 2008 correct is vastgesteld.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting