Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:114, 11/00810

Gerechtshof Amsterdam, 09-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:114, 11/00810

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 januari 2014
Datum publicatie
29 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:114
Zaaknummer
11/00810
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 8:73

Inhoudsindicatie

KB-Lux-zaak verwijzingsprocedure

De complexiteit van geschillen over navorderingsaanslagen en boeten inzake KB-Lux geldt als een bijzondere omstandigheid die een langere periode dan de standaardtermijnen voor berechting binnen redelijke termijn kan rechtvaardigen.

Uitspraak

Kenmerk 11/00810

9 januari 2014

nadere uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer

in het geding – na verwijzing - tussen

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. A.M.E. Nuyens (Hertoghs advocaten-belastingkundigen te Breda),

tegen

- de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,

- de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Tilburg, de inspecteur.

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade (hierna: het verzoek) in de na te noemen zaken.

1 Procesverloop

1.1.

Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de uitspraken van de eerste meervoudige belastingkamer van 20 oktober 2011 met kenmerk P07/00562, 07/00616 en 07/00617 (verder de IB-Uitspraak) en van 2 februari 2012 met kenmerk 11/00810 (verder de VB-Uitspraak), hierna gezamenlijk ook: de Uitspraken. Bij de VB-Uitspraak heeft het Hof het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het met betrekking tot voormelde zaken gedane verzoek en daarbij de Minister in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

1.2.

De inspecteur heeft zijn conclusie inzake het verzoek ingediend bij schrijven van 29 maart 2012. De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 25 mei 2012. Bij brief van 1 augustus 2013 is van beide brieven een afschrift aan de Minister gezonden. Deze heeft bij schrijven van 6 augustus 2013 gereageerd. De gemachtigde en de inspecteur hebben hiervan een afschrift ontvangen.

1.3.

Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten.

1.4.

De voorzitter van de eerste meervoudige belastingkamer heeft de behandeling van het verzoek verwezen naar de zesde enkelvoudige belastingkamer.

2 Feiten

2.1.

De Uitspraken zijn gedaan na verwijzing door de Hoge Raad van bij het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch ingestelde beroepen. Dit gerechtshof heeft in deze beroepen op 22 september 2005 uitspraak gedaan.

2.2.

De Uitspraken hebben betrekking op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor de jaren 1990, 1994 en 1997 en in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1991, 1995 en 1998, opgelegd in het kader van het Rekeningenproject.

2.3.

Bij de bezwaarprocedure en de daarop volgende procedures bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam zijn de in 2.2 vermelde navorderingsaanslagen telkens gezamenlijk behandeld, zij het dat het Hof de uitspraak inzake de navorderingsaanslagen VB heeft aangehouden en de inspecteur heeft opgedragen om met inachtneming van de tussenuitspraak van het Hof een nadere berekening te maken.

2.4.1.

De bezwaarprocedure heeft geduurd van 24 januari 2003 tot 28 januari 2004. De beroepsprocedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geduurd van 29 januari 2004 tot 22 september 2005. In totaal heeft de ‘eerste fase’ 32 maanden geduurd.

2.4.2.

De cassatieprocedure heeft geduurd van 23 september 2005 tot 10 augustus 2007 (datum arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2007:BA0582), een periode van 23 maanden.

2.4.3.

De verwijzingsprocedure heeft geduurd van 11 augustus 2007 tot 2 februari 2012, een periode van 54 maanden. De verwijzingsprocedure is aangevangen met een procedure op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht, welke heeft geleid tot tussenuitspraken van 17 december 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BH1905,BH1906 en BH1907).

2.5.

De inspecteur heeft in zijn brief van 29 maart 2012 onder meer het volgende aangevoerd:

De onderhavige procedure is een van de procedures in het kader van het Rekeningenproject. Er is sprake van een procedure welk, - zeker in het begin daarvan – kan worden gekwalificeerd als een zeer complexe zaak, waarin een veelheid van feitelijke en rechtsvragen speelde (zie bijv. ook de vele nieuwe jurisprudentie die in het kader van het Rekeningenproject is gevormd). Inmiddels zijn vele rechts- en feitelijke vragen in het kader van het rekeningenproject KBLux beantwoord. De beoordeling van een redelijke beslistermijn moet echter plaatsvinden naar de situatie op het moment dat het bezwaar werd ingediend de beslissing moest worden genomen. Op dat moment waren alle vraagpunten nog onbeslist.

(…)

In de periode waarin het bezwaar werd ingediend was de wettelijke behandeltermijn voor een bezwaar nog één jaar (….). Ik wijs er in dit verband op dat art 25 AWR (tekst 2003) de mogelijkheid bood om de termijn voor het doen van uitspraken te verlengen: daarvoor was toestemming van de Minister nodig. Een dergelijke verlenging werd uiteraard niet gevraagd of gegeven voor eenvoudige zaken; in het kader van in het Rekeningenproject ingediende bezwaarschriften is van deze mogelijkheid vaak gebruik gemakt. Ook dit geeft aan, dat geen sprake is van eenvoudige zaken.

Hoewel in casu na de indiening van de bezwaarschriften geen veelvuldig contact tussen belanghebbende/gemachtigde en de inspecteur heeft plaatsgevonden, betekent dit niet dat de inspecteur heeft stilgezeten. In de periode na indiening van de bezwaarschriften is gezorgd dat er een uniforme reactie kon komen op alle door de diverse gemachtigden, waaronder zeker ook de gemachtigde van de belanghebbende, in genomen stellingen en standpunten (bijv. overleg met en opstarten Nautaprocdure, formulering motivering standaarduitspraken ed). Dit heeft uiteindelijk geleid tot de individuele uitspraken.

(…)

Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de inspecteur met zijn beslissing op het bezwaarschrift binnen de hem toekomende redelijke termijn is gebleven.

2.6.

In de brief van 6 augustus 2013 van de Raad van de Rechtspraak wordt erop gewezen dat belanghebbende een verzoek tot vergoeding van immateriele schade heeft gedaan bij de rechtbank Breda onder kenmerk BRE 06/3394 en 06/3395 IB/V HUN.

3 Omschrijving verzoek en standpunten

3.1.

Het verzoek strekt tot vergoeding van immateriële schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de zaak van belanghebbende.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het verzoek

5 Kosten

6 Beslissing