Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1222, 13/00377
Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1222, 13/00377
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 maart 2014
- Datum publicatie
- 8 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1222
- Zaaknummer
- 13/00377
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:75, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:43, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. A1, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding conclusie van repliek. De bestuursrechter heeft een discretionaire bevoegdheid om partijen al dan niet in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren en te dupliceren. De rechtbank was derhalve niet gehouden een procespartij in de gelegenheid te stellen tot het indienen van een repliek.
Het Hof stelt echter vast dat de brief van gemachtigde wel is aangemerkt als een conclusie van repliek. De rechtbank is hiervan teruggekomen, maar heeft niet toegelicht waarom. Onder die omstandigheden moet er naar het oordeel van het Hof voor worden gehouden dat de rechtbank het verzoek te repliceren stilzwijgend heeft toegewezen.
Uitspraak
kenmerk 13/00377
27 maart 2014
uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: J.A. Klaver (Werkkollektief Hoorn)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/604 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 14 november 2012 voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.647, en bij beschikking een bedrag van € 171 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschift vervatte uitspraken, gedagtekend 22 januari 2013, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.968, de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend van € 109.
Bij uitspraak van 4 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de kostenvergoeding vernietigd, een kostenvergoeding ten aanzien van de bezwaarfase toegekend van € 118, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 472 en de inspecteur gelast belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 juni 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is toegezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.7 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de verderop in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Verweerder heeft op 24 mei 2012 de aangifte ib/pvv 2009 van eiseres ontvangen. Hierin was een inkomen van € 14.647 aangegeven en een bedrag van € 5.879 specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.
Verweerder heeft bij brief van 22 oktober 2012 verzocht om uiterlijk 5 november 2012 een specificatie van de op de aangifte vermelde specifieke zorgkosten alsmede onderbouwende nota’s en betalingsbewijzen aan de Belastingdienst toe te zenden.
Eiseres heeft op 29 oktober 2012 telefonisch contact opgenomen met verweerder en meegedeeld dat zij niet meer beschikte over betalingsbewijzen van deze kosten. Verweerder heeft daarop aangegeven dat de aangifte op dit punt zal worden gecorrigeerd. Eiseres is hiermee akkoord gegaan.
Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag 2009 met dagtekening 14 november 2012 het bedrag aan specifieke zorgkosten van € 5.879 geheel gecorrigeerd.
Verweerder heeft op 16 november 2012 alsnog een brief van eiseres ontvangen als reactie op de vragenbrief van 22 oktober 2012. Daarin stelt zij dat zij ten onrechte in haar aangifte geen aftrekpost had opgenomen voor een natriumbeperkt dieet in verband met nierziekte.
Bij brief van 19 november 2012, door verweerder ontvangen op 21 november 2012, heeft de gemachtigde formeel bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2009. Hij vraagt hierin om alsnog rekening te houden met aftrek specifieke zorgkosten en hij vraagt om een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase.
Verweerder heeft in bezwaar de geclaimde aftrek van € 5.879 verleend alsmede de aftrek voor het natriumbeperkt dieet. De hoogte van het uiteindelijk vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning is niet in geschil (zij het dat de inspecteur heeft gesteld dat dat te laag is vastgesteld).
Verweerder heeft bij beslissing van 7 januari 2013 een kostenvergoeding van € 109 toegekend (€ 218 x wegingsfactor 0,5).”
Tegen deze feitenvaststelling zijn in hoger beroep geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof voegt hieraan op grond van de gedingstukken in eerste aanleg nog de volgende feiten toe.
Op 14 maart 2013 is het verweerschrift van de inspecteur ingekomen bij de rechtbank. Op dezelfde dag heeft de griffier van de rechtbank een afschrift van het verweerschrift aan de gemachtigde toegezonden en tevens partijen een uitnodiging toegezonden voor de behandeling van de zaak ter zitting van 16 mei 2013.
Op 20 maart 2013 is bij de rechtbank een brief met dagtekening 19 maart 2013 van de gemachtigde ingekomen. In deze brief, door de rechtbank in onderdeel 1.4 van haar uitspraak aangemerkt als een nader stuk, staat onder meer het volgende vermeld:
“Verzoek om indiening conclusie van repliek
(…)
Hierbij verzoekt ondergetekende (…) u om indiening van conclusie van repliek op het verweerschrift (…).
Ervan uitgaande, dat u ondergetekende toestemming geeft voor het indienen van een conclusie van repliek, wil ondergetekende het volgende inbrengen: (…).”
De rechtbank heeft de brief van gemachtigde doorgezonden naar de inspecteur. De tekst van de begeleidende brief van 21 maart 2013 van de rechtbank luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De rechtbank heeft de eisende partij de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op uw verweerschrift. Ik heb een repliek ontvangen en stuur u hiervan een kopie.
Ik verzoek u binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief de rechtbank uw dupliek toe te sturen.”
Op grond van de gedingstukken in hoger beroep voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft de gemachtigde een afschrift van een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2013 met kenmerk AWB 13/793 als nader stuk in het geding gebracht, waarin onder 5 over de proceskosten het volgende is overwogen:
“De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 590 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,5). Met betrekking tot de conclusie van repliek overweegt de rechtbank dat, nu het verweerschrift pas is verzonden nadat partijen voor de zitting zijn uitgenodigd, het voor eiseres niet mogelijk was de conclusie van repliek vóór de ontvangst van de uitnodiging voor de zitting in te dienen. Op die grond wordt de brief van eiseres van 15 juli 2013 als conclusie van repliek aangemerkt.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde of de rechtbank bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding in beroep terecht geen conclusie van repliek in aanmerking heeft genomen.