Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1366, 12/00570 en 12/00571
Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1366, 12/00570 en 12/00571
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 april 2014
- Datum publicatie
- 30 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1366
- Zaaknummer
- 12/00570 en 12/00571
Inhoudsindicatie
De betalingen voor materialen, die zijn overgebleven bij de productie van kledingstukken, maken geen deel uit van de douanewaarde.
Uitspraak
Kenmerken 12/00570 en 12/00571
17 april 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[A] B.V. te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge BV)
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/1875 en 11/1876 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2010 en 6 mei 2010 aan belanghebbende
uitnodigingen tot betaling (UTB’s) uitgereikt voor bedragen van € 17.460,65 (UTB nr. [...]0003), en € 55.708,97 (UTB nr. [...]0006) aan douanerechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 25 maart 2011, de UTB’s gehandhaafd.
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde
beroepen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 augustus
2012, aangevuld bij brief van 12 december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014. Het onderzoek in deze zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met de kenmerken 12/00572, 12/00573, 12/00661 en 12/00662. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.5. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres exploiteert een bedrijf bestaande uit de im- en export van textielgoederen, het doen confectioneren daarvan, alsmede de groothandel hierin. Het goederenassortiment bestaat hoofdzakelijk uit overhemden, blouses en truien.
In de door of ten behoeve van eiseres gedane aangiften voor het brengen in het vrije verkeer is de douanewaarde steeds gebaseerd op artikel 29 van het CDW. Dit betreft de transactiewaardemethode.
Op grond van artikel 78 van het CDW heeft de douane bij eiseres een controle na invoer (hierna: cni) ingesteld over de periode 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2009. Hiervan is een controlerapport opgesteld met datum 27 mei 2010, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ (…)
Leftovers
Tijdens de controle zijn in de administratie van [belanghebbende] kostenfacturen aangetroffen waarop verschillende leveranciers de waarde van zogenoemde “leftovers” aan [belanghebbende] in rekening brengen. Aan de hand van de crediteurenkaarten van de verschillende leveranciers is vastgesteld dat deze kostenfacturen door [belanghebbende] zijn betaald.
Leftovers zijn resten van stoffen die na de productie van monsters en/of handelszendingen over blijven. Op grond van artikel 32, lid 1, letter b onder i CDW moet de douanewaarde worden verhoogd met de waarde van de toegeleverde stoffen.
Uit de bestanden van de in opdracht van [belanghebbende] gedane aangiften voor het vrije verkeer is gebleken, dat de waarde van de leftovers in de gecontroleerde periode niet in de douanewaarde is begrepen. Met inachtneming van het gegeven dat de leftovers eveneens betrekking hebben op monsters waarvoor een vrijstelling van toepassing is, leidt de correctie van de douanewaarde tot de volgende navordering:
Correctie 2b :
Jaar navordering bijlage
leftovers alle leveranciers 2007 € 4.906,80 Bijlage 14
leftovers [C] 2008 € 3.018,27 Bijlage 15
leftovers overige leveranciers 2008 € 75,49 Bijlage 16
leftovers alle leveranciers 2009 € 830,96 Bijlage 17
Toeleveringen
Tijdens de controle zijn in de administratie van [belanghebbende] facturen aangetroffen van onder andere:
•[B]BV., [adres 1];
• [D]);
• [E] (Hong Kong);
• [E]China).
De facturen hebben betrekking op stoffen en fournituren (labels, badges, ritsen, tickets en dergelijke
artikelen) die in de ingevoerde goederen zijn verwerkt. Op 1 juli 2009 heeft mevrouw[X] verteld dat bovengenoemde goederen door [belanghebbende] gratis ter beschikking worden gesteld aan de fabrikant van de invoergoederen. De fabrikant verwerkt de materialen, zogenoemde toeleveringen, vervolgens in het eindproduct. Op het moment van invoer zijn de goederen dan ook voorzien van de tickets, labels en dergelijke. De facturen welke betrekking hebben op deze toeleveringen zijn in de gecontroleerde jaren geboekt op de grootboekrekeningen
22580 :[B]B.V.;
50100 : Inkoop stoffen;
53000 : Inkooprekening Fournituren;
53500 : Inkoop fournituren t.b.v. FOB NL;
53510 : Inkoop fournituren t.b.v. FOB EU;
53520 : Inkoop fournituren t.b.v. FOB EXP;
53700 : Ontwikkelingskosten Fabric.
Bij het bepalen van de douanewaarde, zijnde de transactiewaarde, kan de voor de goederen werkelijk
betaalde of te betalen prijs verhoogd worden met de waarde van deze toeleveringen (artikel 32 lid 1 letter b onder i CDW). Naar aanleiding van het door het LWT ingestelde onderzoek (zie paragraaf 4.4.3 en 4.5.1 van bijlage AA) stelt de Belastingdienst/Douane zich op het standpunt dat, nu de materialen kosteloos ter beschikking zijn gesteld van de fabrikant, de kosten van bovengenoemde toeleveringen bij de bepaling van de douanewaarde meegenomen dienen te worden.
Gebleken is dat de waarde van de toeleveringen bij de bepaling van de douanewaarde niet is meegenomen. Als gevolg hiervan is er een onjuiste douanewaarde aangegeven en zijn er te weinig douanerechten afgedragen. Dit leidt tot de navolgende correcties:
Correctie 3: 2007 (…)
€ 6.509,03 (stoffen) bijlage 19
2008 (…)
€ 17.819,04 (stoffen) bijlage 21
2009 (…)
€ 9.096,74 (stoffen) bijlage 23
(…)”
Bij de cni is verweerder bijgestaan door het Landelijk Waardeteam van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond (hierna: het LWT). In het op 19 maart 2010 door het LWT uitgebrachte controlerapport staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Left overs
[belanghebbende] krijgt regelmatig zogenaamde “left overs” in rekening gebracht door [C] of een
stoffenleverancier. Dit is stof dat overblijft na productie van monsters en of de handelszendingen.
Dit heeft te maken met het feit dat bij de fabricage van monsters er minimaal 30 yard stof en bij de productie van handelszendingen minimaal 1000 yard (of 700 yard indien er een surcharge wordt betaald) afgenomen moet worden. Soms moet er echter maar een paar overhemden/blouses gemaakt worden, waar bijvoorbeeld 20 yard voor gebruikt wordt. Dit houdt in dat 10 yard over blijft. Deze kosten worden aan [belanghebbende] doorbelast. De douanewaarde moet gebaseerd worden op de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs en dient op grond van artikel 32, lid 1, letter b, i, CDW te worden verhoogd met de waarde van de gratis toegeleverde materialen, zoals stoffen.
De waarde van de toegeleverde stoffen is de totale betaling die voor de stoffen is of moet worden gedaan. In de controleperiode zijn de kosten van de “left overs” niet in de douanewaarde begrepen.
De behandelend ambtenaren van Douane Nijmegen, km Duiven 1 zullen de hierdoor te weinig afgedragen douanerechten navorderen.
Opgemerkt wordt, dat, als de “left overs” betrekking hebben op met vrijstelling (C30 of C07)
ingevoerde monsters, de vrijstelling ook automatisch van toepassing is op de “left overs”.
(…)”
Naar aanleiding van de hiervoor opgenomen controlerapporten heeft verweerder de utb’s opgelegd. De utb met nummer [...]0006 (zaak 11/1876) is opgelegd voor een bedrag van € 55.708,97. Hiervan heeft een bedrag van € 33.424,81 betrekking op de levering van stoffen en een bedrag van € 22.284,16 op de levering van fournituren.”
Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de betalingen die belanghebbende heeft verricht voor materialen die zijn overgebleven bij de productie van kledingstukken (hierna: left-overs), deel uitmaken van de douanewaarde van de ingevoerde kledingstukken, zoals de inspecteur stelt, doch belanghebbende bestrijdt.
Voor de standpunten van partijen worden verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.