Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1411, 12/00929 en 12/01060
Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1411, 12/00929 en 12/01060
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 april 2014
- Datum publicatie
- 24 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1411
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1105, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 12/00929 en 12/01060
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft in een BZN zaak niet voortvarend gehandeld. Pas eind augustus 2006 stelde de Belastingdienst een projectleider aan hoewel de Belastingdienst reeds in het 2e kwartaal van 2005 wist dat de uit België ontvangen gegevens tot een groot aantal navorderingen zou leiden.
Uitspraak
Kenmerken 12/00929 en 12/01060
22 april 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB 09/2560 en 11/5936 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De procedure tot en met de rechtbank met betrekking tot de litigieuze navorderingsaanslagen/beschikkingen laat zich als volgt samenvatten:
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premieheffing (hierna IB) |
Navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna VB) |
Verhoging na kwijtschelding/ boetebeschikking (hierna ook aangeduid als boete) |
|
De inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende de volgende beschikkingen vastgesteld: |
1995 |
1996 |
100% |
Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur als volgt beslist: |
Ongegrond |
Ongegrond |
Ongegrond |
De Rechtbank - die in één schriftelijke uitspraak de onderhavige beroepen van belanghebbende en zijn beroep betreffende de IB 2002, alsmede het beroep van zijn echtgenote betreffende de IB 2002 (waarin dezelfde kwestie speelde) heeft behandeld - heeft – voor zover in de procedure voor het Hof van belang – als volgt beslist waarin (alsmede in hierna opgenomen citaten uit de uitspraak van de rechtbank) eiser staat voor belanghebbende, eisers voor belanghebbende en zijn echtgenote, en verweerder voor inspecteur: |
- verklaart de beroepen van eiser gegrond;vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 1995, VB 1996, doch slechts voor zover deze betrekking hebben op de kwijtscheldingsbesluiten en bevestigt deze uitspraken op bezwaar voor het overige;vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 en verleent kwijtschelding van de verhogingen tot ƒ 5.270 (IB/PVV 1995) en ƒ 1.672 (VB 1996); - vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2002 doch slechts voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;- vermindert de ten aanzien van eiser genomen boetebeschikking bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot € 2.052;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.120;- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 82 vergoedt; |
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Tijdens de onder 1.4, 1.5 en 1.6 vermelde zittingen is de onderhavige zaak tegelijkertijd behandeld met de zaak met kenmerk 12/01061 (IB 2002) en de zaak met kenmerk 12/00930 (zaak van belanghebbendes echtgenote [de vrouw].
Al hetgeen in de ene zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaak.
Door de raadsheercommissaris is op 12 december 2013 een comparitie gehouden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 31 januari 2014 aan partijen is toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 31 januari 2014 aan partijen is toegezonden.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Het Hof heeft vervolgens de bij hem aanhangige zaken van belanghebbende gesplitst in zaken die betrekking hebben op (1) de IB 1995 en VB 1996 en (2) de IB 2002. De onderhavige uitspraak ziet uitsluitend op de IB 1995 en VB 1996.
2 Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1. |
18 februari 2005 |
1. Bij brief zendt de Belgische Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen op grond van de EG-richtlijn van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies (77/799/EEG, hierna: de Richtlijn) - papieren - gegevens aan de FIOD ECD/Team Internationaal te Haarlem (verder de renseignementen). 2. De renseignementen bestaan uit de nota SPONTAAN VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN (hierna: de Nota) met twaalf bijlagen. 3. De bijlagen genummerd B.1, B.2 en B.6 bevatten gegevens (namen, valuta, data, nummers, en bedragen) over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 (de “rekeningstandenlijsten”). Bijlage B.9 betreft een adressenlijst. Bijlage B.12 betreft een brief van 18 december 2001 afkomstig van de procureur-generaal van het Hof van Beroep Waalse Kaai te Antwerpen gericht aan de Belgische belastingautoriteiten, waarin aan deze autoriteiten toestemming wordt verleend inzage en afschrift te nemen in het strafdossier. De overige bijlagen bevatten onder meer namen, nummers, data, getallen en/of percentages. Een aantal bijlagen heeft als aanhef “F. van Lanschot Bankiers Luxembourg SA.” dan wel “FvL Cliënts (amounts in mio LUF)” of bevatten het logo van de Bank Van Lanschot Bankiers. 4. De lijsten bevatten in totaal ongeveer 2000 namen. |
2.2. |
1 maart 2005 |
De FIOD-ECD ontvangt de renseignementen. |
2.3. |
maart 2005 |
De FIOD-ECD zet de papieren renseignementen (met namen en bedragen, alsmede - maar niet altijd – voorletter(s) en voorvoegsels) om in digitale bestanden. |
2.4. |
april 2005 |
1. [naam 1], EDP-auditor/onderzoeker en medewerker van de Belastingdienst, ontvangt van [naam 4], medewerker van de Belastingdienst, de onder 2.3 vermelde digitale bestanden met de opdracht de gegevens te sofiëren. Onder sofiëren wordt verstaan het koppelen van de gerenseigneerde bankrekeningnummers aan (sofinummers van) mogelijke natuurlijke personen. Als [naam 1] niet - met zekerheid - de koppeling van één bankrekeningnummer aan één natuurlijke persoon kan maken, koppelt hij meerdere mogelijke sofinummers aan dat bankrekeningnummer. 2. [naam 1] start met het sofiëren, waaraan hij in totaal circa 200 uren heeft besteed. Over zijn werkzaamheden heeft hij op 23 januari 2014 ter zitting van het Hof verklaard: “Ik heb mijn urenoverzicht bekeken en daaruit blijkt dat ik er tussen de acht en twintig uur per week aan gewerkt heb. Het aantal uren varieert. Mij staat niet bij dat mij is gezegd wanneer de opdracht af moest zijn. [...] Er zijn een aantal problemen die ik tegenkwam bij de identificatie van de namen. Een naam kan op verschillende manieren op een bankafschrift staan. In deze bestanden stonden een naam, een tweede naam, voorvoegsels en voorletters. Maar er stonden ook voorletters en voorvoegsels op allerlei plekken in de naam. Je moet dus de namen op een uniforme manier gaan schrijven voordat je ermee kunt werken. Bijvoorbeeld de eerste of tweede naam eruit halen en mogelijke combinaties bekijken. De letters “vd” kunnen voorletters zijn of afkortingen van voorvoegsels. Ik moest dit dus bij mijn analyse controleren: zijn er mensen met die specifieke voorvoegsels/voorletters. Al deze mensen kunnen de potentiele kandidaat voor dat rekeningnummer zijn. Soms staat een voorvoegsel achteraan, dat kan van de eerste of de tweede naam zijn. Ik moest daar langdurig aandacht aan besteden om dit uniform te krijgen alvorens zoekslagen te kunnen verrichten. Is ‘Y’ bijvoorbeeld ‘Y’ of ‘IJ’. In ‘[naam 5]’ moet ik alle ‘[naam 5]’ met ‘ij’ en met ‘y’ nemen. Dit moet allemaal in een bestand zodat de beslisser hierover een beslissing kan nemen. Dit heb ik per naam gedaan met programmatuur maar ik moest er ook een visuele blik over laten gaan. Er gaat dus veel tijd in zitten. […] Vrij snel nadat ik begon met de opdracht zag ik dat de identificatie van rekeninghouders zou lukken. Vooral bij hele specifieke namen of mensen met ‘Q’ en ‘X’ in hun voorletters.” In het kader van zijn werkzaamheden voert [naam 1] onder andere drie queries uit. Een query is een verzoek aan het ICT van de Belastingdienst om inlichtingen te verstrekken uit haar centrale bestanden. Het ICT doet ongeveer 3 weken over het beantwoorden van de verzoeken van [naam 1]. |
2.5. |
Omstreeks september – oktober 2005 |
De sofiëringswerkzaamheden door [naam 1] liggen (tot week 43) stil als gevolg van een opdracht vanuit de Belastingdienst die een hogere urgentie had. |
2.6. |
Eind november 2005 |
[naam 1] rondt - in week 48 - zijn sofiëringswerkzaamheden (vooralsnog) af en levert bij zijn opdrachtgever een excel bestand af dat per bankrekeningnummer de naam van de rekeninghouder bevat, dan wel per bankrekeningnummer de namen van meerdere (mogelijke) rekeninghouders; met alsdan daarbij de vermelding van de meest waarschijnlijke rekeninghouder. |
2.7. |
December 2005 / januari 2006 |
Op het excelbestand komt intern commentaar. [naam 1] ontvangt een verzoek om het bestand aan te passen, welk verzoek hij inwilligt. |
2.8. |
Februari 2006 |
[naam 1] levert de eindversie van het excelbestand in en is niet meer betrokken bij de verdere werkzaamheden aangaande de renseignementen. |
2.9. |
1 maart 2006 |
1. De Belastingdienst besluit tot een gecoördineerde aanpak. De Kennisgroep Landelijke Acties (verder KLA) wordt hiermee belast. De KLA onderzoekt de eventuele risico’s van een projectmatige aanpak (verder het Project), beantwoordt rechtsvragen die in dat kader (kunnen) opkomen, en stemt haar werkzaamheden af met het Ministerie van Financiën. 2. Over de aanpak door de KLA heeft [naam 2], hoofd KLA, tijdens een zitting van de rechtbank Leeuwarden op 21 maart 2012, als getuige verklaard: “Ik ben betrokken geweest bij de risico-analyse van het project Bank zonder naam. Dat hoort bij een projectmatige aanpak. Er bestaan altijd risico’s en die moet ik beoordelen. Een van de zorgen was dat er niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel mocht worden gehandeld. Een andere zorg was dat alle voorschriften nageleefd moesten worden en dat er geen ongewenste effecten zouden optreden.” 3. In een op 20 september 2011 gedagtekend document (‘ambtsedige verklaring’) heeft [naam 2] voorts verklaard: “In de periode tussen maart 2006 zijn en augustus 2006 zijn de eventuele risico’s die een projectaanpak met zich mee kon brengen onderzocht en zijn een aantal rechtsvragen beantwoord. Verder heeft er afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Financiën over verschillende aspecten van de projectaanpak. Daarnaast is er voortgegaan met het verifiëren en veredelen van gegevens en het identificeren van rekeninghouders.” 4. De KLA zet - voor zover nog nodig - de sofiëringswerkzaamheden voort. |
2.10 |
24 augustus 2006 |
1. De KLA stelt [naam 3] als leider van het Project aan. In het – in het kader van de projectmatige aanpak – opgestelde (op 7 maart 2007 gedateerde) draaiboek staat over haar taak: “1.5. Opdracht De projectleider heeft de volgende opdracht: - draag zorg voor de identificatie en sofiëring van de beschikbare renseignementen; - ontwikkel een draaiboek voor de administratiefrechtelijke behandeling van de posten op de regiokantoren; - draag zorg voor eenheid van beleid en uitvoering door afstemming van de verschillende onderdelen, door een geïntegreerde aanpak en door een strakke regie op de uitvoering; - draag zorg voor voortgangsbewaking, informatie en communicatie en (tussentijdse) rapportage. 1.5.1. Doelstelling Doel van dit project is behandeling van de renseignementen bij de betrokken belastingplichtigen.” 2. In een ‘Ambtsedige verklaring’ van 20 juli 2011 verklaarde [naam 3] zelf over haar werkzaamheden: “Toen ik startte als projectleider waren de verkregen gegevens uit België al grotendeels geïdentificeerd en gesofiëerd. Het project moest nog ingericht worden. In de periode vanaf 24 augustus 2006 tot en met 14 november 2006 (geplande startdatum van het project) heb ik alle werkzaamheden verricht die bij de start van een project kwamen kijken. Denk daarbij aan: - het samenstellen van het projectteam […] - het schrijven van diverse memo’s, brieven en standaard tekstblokken - inschatting maken van de landelijk benodigde capaciteit - afspraken maken met de F1OD omtrent het strafrechtelijke traject - regio’s informeren over het project - administratieve inrichting van het project (zoals bijvoorbeeld blokkering aangiften in de systemen) - inrichten interne discussiegroep - zorgen voor voldoende bemensing in de regio’s om het project op te pakken - opstellen Draaiboek - communicatie met het Ministerie van Financiën.” |
2.11. |
16 en 17 november 2006 |
Zogenaamde Kick-off bijeenkomsten vinden plaats. Doel van deze bijeenkomsten was - aldus het Draaiboek - “om alle betrokkenen te informeren over de aard, de achtergronden en de wijze van aanpak van het project […]”. |
2.12 |
7 maart 2007 |
Medewerkers van de belastingdienst versturen vragenbrieven aan personen die mogelijk als rekeninghouder op de renseignementen voorkomen. In die - ook naar belanghebbende verstuurde - brief staat: “De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd. Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. (…)” De bijlagen bevatten de formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”, waarin belanghebbende wordt gevraagd om aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest, onder vermelding van onder andere rekeningnummer, naam van de bank, saldo en jaar van opening van de rekening. |
29 november 2007 |
De inspecteur stelt belanghebbende op hoogte van zijn voornemen tot het vaststellen van de litigieuze navorderingsaanslagen en boeten. |
|
28 december 2007 |
De inspecteur stelt de litigieuze navorderingsaanslagen en boeten vast. |
3 Geschil en standpunten van partijen
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de litigieuze navorderingsaanslagen en boeten terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Belanghebbende heeft diverse bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en boeten aangevoerd, waaronder zijn stelling dat de navorderingsaanslagen niet met voldoende voortvarendheid - als bedoeld in het arrest van 26 februari 2010 (nr. 43050bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092) - zijn vastgesteld.
Indien het Hof belanghebbendes beroep op dat punt gegrond verklaart, dienen de litigieuze navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen te worden vernietigd. Om proceseconomische redenen zal het Hof allereerst dit bezwaar van belanghebbende behandelen.