Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1819, 12/00773 en 12/00774
Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1819, 12/00773 en 12/00774
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 mei 2014
- Datum publicatie
- 21 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:1819
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1898, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 12/00773 en 12/00774
Inhoudsindicatie
In geding is de indeling van (aluminium) onderdelen voor overheaddeuren. Het Hof oordeelt dat sprake is van delen van een constructiewerk van post 7610 van de GN. Aangezien niet is voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW kan niet worden afgezien van navordering. Het beroep op het verdedigingsbeginsel wordt verworpen. De procedurele gebreken van de eerste UTB staan niet in de weg aan het opleggen van een tweede UTB.
Uitspraak
kenmerken 12/00773 en 12/00774
15 mei 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
[A] te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.A.H. Hollebeek (Deloitte Belastingadviseurs B.V.)
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/3101 en 11/3102 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Hoger beroep nummer 12/00773
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2008 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt (nr. [...].0299) voor een bedrag van
€ 54.641,60 aan douanerechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 april 2011, de UTB verminderd met een bedrag van € 325,97 alsmede een bedrag van € 322 aan proceskosten vergoed.
Hoger beroep nummer 12/00774
De inspecteur heeft met dagtekening 14 mei 2009 aan belanghebbende een UTB uitgereikt (nr. [...].0317) voor een bedrag van € 1.051.550,49 aan douanerechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 april 2010, de UTB verminderd met een bedrag van € 328,71 alsmede een bedrag van € 322 aan proceskosten vergoed.
Beide hoger beroepen
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de inspecteur opgedragen de UTB’s te verminderen “overeenkomstig de (…) indelingsbeslissing” en “overeenkomstig de (…) beslissingen, waarop in verband met een geslaagd beroep op het unierechtelijk vertrouwensbeginsel niet meer mag worden teruggekomen”, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.414,50 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 oktober 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij brief van 7 december 2012 heeft de inspecteur het Hof bericht dat hij afziet van beantwoording van het incidenteel hoger beroep van belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als “eiseres”, de inspecteur als “verweerder”.
“2.1. Eiseres heeft in opdracht van [B] B.V. (hierna: [B]) goederen ten invoer aangegeven voor het vrije verkeer. [B] is importeur van onder meer producten en systemen die gebruikt worden voor de bediening van overheaddeuren.
11/3101
2.2.1. Eiseres heeft op 7 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van kabeltrommels en veerpluggen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De trommels en pluggen zijn van aluminium en zijn delen van een hefinrichting van overheaddeuren.
2.2.2. Eiseres heeft op 26 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van looprollen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De rollen hebben een as waarbij aan het uiteinde een (gelagerd) wieltje is bevestigd.
2.2.3. Eiseres heeft op 31 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium koppelingen en bodemconsoles onder respectievelijk goederencode 8302 41 00 en 8431 10 00 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor gebouwen”.
2.2.4. Eiseres heeft op 29 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van stalen stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.
2.2.5. Eiseres heeft op 24 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van nylon stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.
Zaak 11/3102
2.3.1. Eiseres heeft op 13 juli 2007 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “tubular shafts” onder goederencode 7304 51 89 99 met als goederenomschrijving “holle buisassen”.
2.3.2. Eiseres heeft op 4 juni 2008 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “rollercovers” onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving ”onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”.
Beide zaken
2.4.1. Eiseres heeft op 23 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium profielen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De profielen zijn bestemd om te worden gemonteerd op de panelen van de overheaddeuren en zijn qua vorm, afmeting en functie deurspecifiek. Deze dienen ter afsluiting van het deurpaneel en ter montage van een afdichtrubber.
2.4.2. Eiseres heeft op 16 december 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium kabelklemmen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De kabelklemmen worden gebruikt om twee of meerdere kabels bij elkaar te klemmen en mogen niet op de deuren worden bevestigd.
2.4.3. Eiseres heeft op 15 november 2005 en 27 december 2005 aangiften gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van paroklemplaten en driehoeksplaten onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De platen zijn van ijzer en worden gebruikt bij montage.
2.4.4. Eiseres heeft op 17 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van veerbumpers onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De veerbumper is een veer die om een ijzerstaaf zit en heeft als functie een blokkering bij het openen van de deur en anderzijds de functie om de kabel van de geopende deur op spanning te houden.
2.5.1. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de jaren 1994 tot en met 1996, verzonden op 24 februari 1998. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“2.8. Goederencodes
Er zijn diverse goederencodes van toepassing.
Deze lopen uiteen van hoofdstuk 39 en hoofdstuk72 t/m 85 van de nomenclatuur.
Met de gehanteerde goederencodes kan accoord worden gegaan.”
2.5.2. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de periode 1 augustus 2001 tot en met 20 augustus 2003, opgemaakt op 5 augustus 2004. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“4.1 Goederencode
Er zijn diverse goederencodes van toepassing. Er kan akkoord worden gegaan met de gehanteerde goederencodes.”
2.6.1. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 7 januari 2004 met aangiftenummer [0007]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat onder meer:
“(…)
|8 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN HEFWERKTUIGEN FYCO 354 EN 355 AD.S”
Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen hefwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 02 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 02 betrekking heeft op looprollen (hoist rollers).
2.6.2. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 20 januari 2004 met aangiftenummer [0013]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat – voor zover relevant – onder meer:
“(…)
|2 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN EN ONDERDELEN VAN HIJS-/TAKELWERKTUIGEN--FYCO 532 ELS--
(…)”
Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 04 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 04 onder andere betrekking heeft op kabeltrommels (cable drum), aluminium koppelingen (alu coupler) en driehoeksplaten (mounting plate triangle).
2.6.3. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 9 januari 2006 met aangiftenummer [0008]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 03, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens het fycoformulier en de factuur zijn veerpluggen (spring fittings) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.4. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 26 april 2006 met aangiftenummer [0344]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.5. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 16 augustus 2006 met aangiftenummer 20060503. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. nylon stelringen fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 22 juni 2006 bij de importeur plaats gehad. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.6. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 11 juli 2007 met aangiftenummer [590]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 01, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. veerpluggen (letai spring fitting) en paroklemplaten (paro clamp place bolt) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.7. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 28 augustus 2007 met aangiftenummer 20070700. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. driehoeksplaten (plate), kabeltrommels (hoisting drum) fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 21 augustus 2007 bij de importeur plaats gehad. Bij de fase bevindingen uit de bijlage Fysieke controle staat vermeld: “(…) De rood geselecteerde items bekeken dit zijn onderdelen voor hijs en takel deuren geen monsters genomen omdat de aangifte conform is.L.V.O. is Taiwan.” De uitslag van de controle luidt conform.
2.7.1. Op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) heeft de douane bij [B] een controle na invoer ingesteld. Op 9 oktober 2008 heeft in het kader van de controle een gesprek plaatsgevonden tussen [B] en de douane. In het gespreksverslag, opgemaakt op 20 oktober 2008, staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“[B] krijgt nog de gelegenheid om te reageren op het controle rapport van de Belastingdienst/Douane. Deze reactie zal integraal worden opgenomen als onderdeel van het controlerapport. De Belastingdienst/Douane zal de reactie meenemen in haar overwegingen en het definitieve controle rapport. Indien de Belastingdienst/Douane vasthoudt aan hun voorlopig standpunt zal voor de resterende periode (vanaf 1januari 2006) een uitnodiging tot betaling worden opgelegd. [B] kan vervolgens bezwaar maken tegen de uitnodiging(en) van betaling.
De Belastingdienst/Douane wenst de controle uiterlijk op 1 december 2008 volledig af te ronden, teneinde misbruik van een schriftelijke bevestiging van het voorlopige standpunt van de Belastingdienst/Douane te voorkomen, is de heer Doodkorte terughoudend in het verstrekken van een voorlopig controle rapport. Echter, teneinde [B] in de mogelijkheid te stellen een reactie te kunnen opstellen is afgesproken dat de Belastingdienst/Douane uiterlijk op 20 oktober 2008 een kopie van het concept controle rapport aan [B] verstrekt.
(…)
Afronding en afspraken
Het concept controle rapport wordt uiterlijk op 20 oktober 2008 door de Belastingdienst/Douane naar [B] gestuurd;
Voordien zal de Belastingdienst/Douane de administratieve controle ten kantore van [B] voortzetten. Hierbij zal ze zich richten op het berekenen van de volgens de Belastingdienst/Douane te weinig betaalde douanerechten;
[B] verwacht binnen drie weken na ontvangst van het concept controle rapport (uiterlijk op 7 november 2008) een reactie te sturen aan de Belastingdienst/Douane;
De Belastingdienst/Douane zal de reactie van [B] alsmede het controlerapport van de eerdere controles in overweging nemen ten aanzien van de conclusie in het definitieve controlerapport. Voorts zal de Belastingdienst/Douane beide integraal opnemen als onderdeel van het definitieve controlerapport.
Indien [B] wenst dat Deloitte haar vertegenwoordigt vereist de Belastingdienst/Douane een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat Deloitte bevoegd is namens [B] op te treden.”
2.7.2. Het concept-controlerapport is op 23 oktober 2008 aan [B] toegestuurd. Op basis van de resultaten van de controle heeft verweerder de onder 1.1.1 en 1.2.1 vermelde utb’s op respectievelijk 15 oktober 2008 en 14 mei 2009 opgelegd. Verweerder heeft op 9 juni 2009 een definitief controlerapport opgemaakt.”
2.1.2. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
De door de rechtbank genoemde veerpluggen, koppelingen, profielen, kabeltrommels, kabelklemmen en bodemconsoles zijn vervaardigd van aluminium.
In het definitieve controlerapport van 9 juni 2009 zijn de door de rechtbank onder 2.2.1. tot en met 2.3.2. aangehaalde aangiften als voorbeeld opgenomen en vervolgens is daarbij is per categorie goederen de door de inspecteur voorgestane correctie weergegeven onder de vermelding: “Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat deze onregelmatigheid vaker is voorgekomen” en vervolgens per jaar gespecificeerd wat de financiële gevolgen van de correctie zijn.
Voor wat betreft de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer van tubular shafts, met de goederenomschrijving “ holle buisassen”, staat in het controle rapport (blz.14) de volgende correctie:
“Correctie 18: 2006 [X] China (bijlage 3b) € 1.086,22
2007 [X] China (bijlage 3c) € 14.556,46
2008 [X] China (bijlage 3d) € 12.664,50.”
Voormelde goederen zijn als volgt beschreven op bladzijde 216 van de gedingstukken behoorde productcatalogus van [B], geprint op 1 juli 2008, waarin staat:
“Assen, Buis
701-2750Z
As
Buis, 1”,verzinkt
L = 2750mm
Eenheid : stuk (1)
(..)
Materiaal : verzinkt staal
Afmetingen (...) : dikte 2mm
Lengte : 2750 mm”
Deze buizen zijn in verschillende lengten verkrijgbaar, variërend van 2750 mm tot 6800 mm.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“Indeling
(…)
De door of ten behoeve van eiseres ingevoerde goederen betreffen componenten van een mechanisme/systeem, dat het openen en sluiten van een overheaddeur faciliteert, zodat relatief zware deuren eenvoudig en veilig kunnen worden geopend, gesloten of op zijn plaats kunnen worden gehouden. De componenten beschikken alle over specifieke kenmerken die maken dat zij samen met andere componenten één systeem vormen voor het bedienen van overheaddeuren. Het systeem bevat weliswaar elementen die wijzen op een hef- en hijsfunctie, maar werkt uitsluitend indien het systeem is verbonden aan een deur. Als zodanig is het systeem dus niet geschikt om zelfstandig iets te tillen of te hijsen. De hef- en hijsfunctie bepaalt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het wezenlijke karakter van het systeem. De functies van het systeem maken dat, indien het systeem in zijn geheel zou worden aangeboden, eerder sprake is van een machine met een geheel eigen functie, te weten het bedienen van (overhead)deuren. Om die reden horen dergelijke machines (al dan niet in gemonteerde of complete staat) te worden ingedeeld onder post 8479, “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”.
Uit de tekst van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI van de GN volgt dat delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, onder die posten ingedeeld blijven, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn.
In aantekening 2, onder b, op afdeling XVI is bepaald dat delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (…), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang van het geval.
De onder 2.2.1 genoemde aluminium kabeltrommels en veerpluggen, de onder 2.4.1 genoemde aluminium profielen, de onder 2.2.3 genoemde aluminium koppelingen en bodemconsoles en de onder 2.4.2 genoemde aluminium kabelklemmen, zijn delen die exclusief zijn gemaakt en bestemd zijn om te functioneren binnen het bedieningsysteem van overheaddeuren. Met inachtneming van aantekening 2, onder b, op afdeling XVI moeten deze goederen worden ingedeeld onder de post waaronder de machines waarvoor zij zijn bestemd, worden ingedeeld. Hieruit volgt dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 8479, onderverdeling 8479 90 80, als delen van “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een machine van afdeling XVI, is indeling onder GN-post 7610, zoals verweerder voorstaat, niet aan de orde. In aantekening 1 op afdeling XV van de GN is immers bepaald dat deze afdeling niet omvat artikelen bedoeld bij afdeling XVI (machines, toestellen en elektrotechnisch materieel).
De onder 2.2.2 genoemde looprollen, de onder 2.3.1 en 2.3.2 genoemde “tubular shafts” en “rollercovers” zijn feitelijk assen. Dit heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting niet weersproken. Dergelijke artikelen worden met name genoemd onder post 8483 en moeten, met inachtneming van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI worden ingedeeld onder post 8483, onderverdeling 8483 40 30, als kogellager- en rollagerassen.
De onder 2.2.4 genoemde stalen stelringen, de onder 2.4.3 genoemde paroklemplaten en driehoeksplaten zijn plaatjes en ringen van verzinkt staal en moeten worden ingedeeld onder post 7326, onderverdeling 7326 90 98.
De onder 2.4.4 genoemde veerbumpers zijn delen voor algemeen gebruik en moeten worden ingedeeld onder post 7320, onderverdeling 7320 90 90.
De onder 2.2.5 genoemde nylon stelringen zijn voor algemeen gebruik. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen moeten de stelringen worden aangemerkt als andere artikelen van kunststof als bedoeld onder post 3926 onderverdeling 3926 90 99.
Vergissing van de douaneautoriteiten
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW van toepassing is, nu de douane meerdere zendingen (fysiek) heeft opgenomen zonder dat dit tot correcties heeft geleid. Eiseres beschouwt dit als een actieve gedraging waaraan zij vertrouwen kan ontlenen. Verweerder stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan. Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende vier cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: (i) het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; (ii) de vergissing is van dien aard dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; (iii) de douaneschuldenaar is te goeder trouw; en (iv) de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het HvJ van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt onder andere dat het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige de in het Unierecht voorziene bescherming slechts kan genieten, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn die de grondslag hebben gecreëerd waarop het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige berustte. Dus enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven geven recht op niet-navordering van douanerechten (punt 23), mits ook is voldaan aan de overige voorwaarden.
(…)
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.11 tot en met 5.19 is de slotsom dat eiseres terecht een beroep doet op het vertrouwensbeginsel als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. Ingevolge dit artikel wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf (…). De boeking achteraf waartoe niet mag worden overgegaan betreft de boeking van bedragen vanaf (en met inbegrip van) het moment van de actieve gedraging die als vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW wordt gekwalificeerd tot het moment van ontdekking van die vergissing. Dit volgt uit punt 40 van voornoemd arrest Hans Sommer:
“(…) de douaneautoriteiten (…) moeten afzien van navordering van rechten, wanneer zij bij een controle ter plaatse van de importen in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de niet-opneming van de forfaitaire kosten in de douanewaarde (…).”
In de onder 5.12 genoemde uitspraak overweegt het Hof Amsterdam hieromtrent in punt 6.4:
“(…) De vergissing welke is gelegen in het stilzwijgen bij de eerste controle werkt dan door naar de nadien door de belastingplichtige ingediende aangiften. (…)”
De Hoge Raad overweegt in punt 3.3.4 omtrent de doorwerking na het begaan van de vergissing:
“(…) Zij kunnen, gelet op het voorgaande, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onjuiste boekingen, welke op de op de onderhavige aangifte zijn gevolgd, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.”
Nu met betrekking tot de doorwerking van de vergissing naar latere aangiften in de wet en de jurisprudentie van het HvJ en de Hoge Raad geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen moet mede gelet op vorenstaande het er voor worden gehouden dat de vergissing doorwerkt naar latere aangiften tot aan het moment van de ontdekking daarvan en dat het niet uitmaakt wat de verschijningsvorm (…) van de vergissing is geweest. Vorenstaande betekent dat de desbetreffende utb’s als volgt moeten worden verminderd:
-De na de onder 2.6.1 bedoelde aangifte, waarbij looprollen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.2 bedoelde aangifte, waarbij kabeltrommels, aluminium koppelingen en driehoeksplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.3 bedoelde aangifte, waarbij veerpluggen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.5 bedoelde aangifte, waarbij nylon stelringen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.6 bedoelde aangifte, waarbij onder meer paroklemplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
Verdedigingsbeginsel
Eiseres stelt dat haar recht op verdediging is geschonden. Uit het arrest HvJ van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
(…)
De bestreden besluiten betreffen twee navorderingen van douanerechten, gebaseerd op artikel 220 van het CDW. Deze besluiten zijn aan eiseres meegedeeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 221 van het CDW en vallen daarom binnen de werkingssfeer van het recht van de Europese Unie. Tussen partijen is niet in geschil dat de utb’s de belangen van eiseres aanmerkelijk raken.
Nu niet is komen vast te staan dat eiseres op de hoogte was van de controle bij [B] en zij was geïnformeerd over de bevindingen van de controle voor 15 oktober 2008 gaat de rechtbank er van uit dat de onder 1.1.1 genoemde utb aan eiseres is uitgereikt zonder dat eiseres vooraf hiervan op de hoogte is gesteld en zonder dat aan haar de gelegenheid is geboden haar zienswijze kenbaar te maken. In zoverre is het recht op verdediging ten aanzien van deze utb geschonden. Vaststaat dat verweerder op 3 april 2009 een utb aan eiseres heeft uitgereikt, waarvan hij later aan eiseres heeft bericht dat hij deze heeft ingetrokken en dat deze als niet verzonden moest worden beschouwd. Verweerder heeft voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.2.1 genoemde utb van 14 mei 2009 op 27 april 2009 eiseres in kennis gesteld van het voornemen om een utb op te leggen en haar de gelegenheid geboden haar zienswijze kenbaar te maken. Eiseres heeft daarvan gebruik gemaakt tijdens het hoorgesprek op 13 mei 2009. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot laatstgenoemde utb verweerder eiseres voldoende tijd en gelegenheid heeft geboden voorafgaand aan het opleggen van de utb om haar zienswijze kenbaar te maken. Verweerder heeft het recht van verdediging met betrekking tot deze laatste utb niet geschonden. De stelling van eiseres dat verweerder niet bevoegd is om de utb van 3 april 2009 in te trekken en vervolgens de procedurefout te herstellen en op 14 mei 2009 inhoudelijk dezelfde utb op te leggen verwerpt de rechtbank. Er is geen wettelijke bepaling in het toepasselijke recht dat zich tegen een dergelijke handelwijze verzet.
Procedurele fouten bij de totstandkoming van een besluit, die zijn gemaakt bij het uitreiken van de onder 1.1.1 genoemde utb, leiden echter, gelet op zowel het nationale als het Unierecht, niet zonder meer tot vernietiging van het desbetreffende besluit. In dit verband zij wat het recht van de Europese Unie betreft verwezen naar het arrest HvJ 10 juli 1980, Distillers Company/Commissie, 30/78, Jurispr. blz. 2229, waarin in punt 26 het volgende wordt overwogen:
“26. Gelet op het vorenoverwogene is een onderzoek van de door verzoekster gestelde procedurefouten niet nodig. Dit ware slechts anders indien de administratieve procedure, waren deze fouten niet gemaakt, eventueel tot een ander resultaat had kunnen leiden (…).”
Wat het nationale recht betreft zij onder meer verwezen naar de arresten Hoge Raad, 18 april
2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 en 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, waaruit volgt dat de schending van procedureregels geen gevolgen heeft indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.
Eiseres voert aan dat zij door het handelen van verweerder wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij stelt daarbij dat nu zij niet voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb met verweerder heeft kunnen overleggen haar de ruimte is ontnomen om een andere wending aan de discussie te geven. De ervaring leert, zo stelt eiseres, dat de discussie in bezwaar meer gaat over de onderbouwing van reeds ingenomen (verharde) standpunten en minder dan in de daaraan voorafgaande fase over mogelijke oplossingen van het geschil. Dit is een nadeel, zo stelt eiseres. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres stelt in feite dat verweerder geen integrale heroverweging heeft gedaan bij de uitspraak op bezwaar. Deze stelling van eiseres, wat daar verder ook van zij, is in het licht van het verdedigingsbeginsel niet van belang. Nu eiseres niet heeft gesteld dat, ware haar die mogelijkheid voorafgaande aan het uitreiken van de utb geboden, zij nieuwe feiten had kunnen aandragen waardoor een andere uitkomst (geen/lagere utb’s) mogelijk was geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding enig gevolg te verbinden aan het feit dat een procedurele fout is gemaakt bij het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb.”