Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2104, 13/00355
Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2104, 13/00355
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 mei 2014
- Datum publicatie
- 11 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2104
- Zaaknummer
- 13/00355
Inhoudsindicatie
Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende kon zich met het aanwenden van een rechtsmiddel wel degelijk in een betere positie brengen met betrekking tot het bestreden besluit. Er is wel een belang. Evenwel leiden de gronden die belanghebbende heeft aangevoerd ertoe dat het bezwaar ongegrond had dienen te worden verklaard.
Uitspraak
Kenmerk 13/00355
22 mei 2014
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/228 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 juni 2011 aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd, gebaseerd op een belaste verkrijging van € 177.571, resulterend in een te betalen bedrag van € 21.611.
Na tegen de hiervoor gemelde belastingaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 december 2011, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 juni 2013, aangevuld bij brieven van 7 augustus 2013 en 8 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 22 april 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Van de zijde van de inspecteur is verschenen [Y]. Van de zijde van belanghebbende is - met kennisgeving aan het Hof - niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof vindt aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.
Op 6 oktober 2007 is overleden [A] (hierna: erflaatster), de moeder van belanghebbende. Erflaatster is gehuwd geweest met [B], de vader van belanghebbende, welk huwelijk werd ontbonden door het overlijden van [B] op 30 mei 1998. Uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren, waaronder belanghebbende.
In verband met het overlijden van de moeder van belanghebbende is aan belanghebbende een aangiftebiljet voor het recht van successie uitgereikt. Voor het indienen van het aangiftebiljet is op verzoek van belanghebbende diverse malen uitstel verleend, laatstelijk op 1 maart 2011, zijnde het tijdstip waarop het onderzoek naar eventueel aanwezig buitenlands vermogen in (onder meer) de nalatenschap van erflaatster was afgerond. Belanghebbende heeft vóór 1 mei 2011, de datum waarop het laatstelijk verleende uitstel verliep, en ook daarna, geen aangifte ingediend.
Op 22 juni 2011 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag in het recht van successie opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur zich gebaseerd op de aangiften voor het recht van successie van de mede-erfgenamen. Uitgaande van een zuiver saldo van de nalatenschap van € 852.345 en van een verkrijging van 5/24ste deel daarvan, heeft de inspecteur de belaste verkrijging van belanghebbende bepaald op € 177.571. Dit heeft geleid tot een aanslag in het recht van successie van € 21.611.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2011 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de inspecteur bevestigend wordt beantwoord. Belanghebbende neemt voorts het standpunt in - naar het Hof verstaat - dat de onder 1.1 en 2.3 gemelde belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.