Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2105, 12/00732
Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2105, 12/00732
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 mei 2014
- Datum publicatie
- 11 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2105
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2012:BX7205, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 12/00732
Inhoudsindicatie
Geen sprake van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling binnen de groep van belastingplichtigen met een verlies uit aanmerkelijk belang maar zonder belastbaar inkomen uit werk en woning die een dergelijk (in een belastingkorting omgezet) verlies niet kunnen verrekenen enerzijds, en belastingplichtigen met een verlies uit aanmerkelijk belang met een belastbaar inkomen uit werk en woning die het (in een belastingkorting omgezette) verlies wel kunnen verrekenen anderzijds.
Uitspraak
Kenmerk 12/00732
27 mei 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/4036 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 3 mei 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 227.452.
Bij (in één geschrift vervatte) voor bezwaar vatbare beschikkingen, met dagtekening 18 mei 2011, heeft de inspecteur de belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 131.814 en de verrekening van de belastingkorting met de hiervoor onder 1.1 gemelde belastingaanslag vastgesteld op nihil.
Na tegen de hiervoor onder 1.1 gemelde belastingaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 16 juni 2011, die aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is belanghebbende in hoger beroep gekomen bij het Hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens zijn bij brieven van 5 april 2013 en 11 april 2013 conclusies van repliek en dupliek genomen. Op 20 mei 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“2.1. Eiser heeft over het jaar 2008 aangifte ib/pvv gedaan naar een inkomen uit werk en woning van nihil. Daarnaast heeft eiser aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 227.452. De aanslag is met dagtekening 3 mei 2011 vastgesteld naar een te betalen bedrag aan ib/pvv in box III van € 61.348. Na verrekening van heffingskorting (€ 2.074), dividendbelasting of kansspelbelasting (€ 1.575) en de voorlopige aanslag van € 57.699 resteert een te betalen bedrag op de aanslag van nihil.
Eiser heeft op 1 januari 2008 een onverrekend verlies uit werk en woning van € 82.728. Voorts heeft eiser over het jaar 2006 een onverrekend verlies uit aanmerkelijk belang van € 527.259. In 2007 en 2008 heeft eiser geen aanmerkelijk belang. Naar aanleiding van een verzoek van eiser heeft verweerder op grond van artikel 4.53, derde lid, van de Wet IB 2001 met dagtekening 18 mei 2011 de beschikking belastingkorting van € 131.814 (25% van € 527.259) (de belastingkorting) vastgesteld.
Bij beschikking van 18 mei 2011 heeft verweerder op grond van artikel 2.11a, derde lid, van de Wet IB 2001 de beschikking verrekening belastingkorting 2008 vastgesteld op nihil, zodat op de aanslag ib/pvv 2008 geen verrekening heeft plaatsgevonden.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de belastingkorting terecht niet op enigerlei wijze is verrekend met de op grond van de aanslag over het onderhavige jaar verschuldigde belasting en/of terecht niet tot een teruggaaf dan wel uitbetaling van een bedrag aan belanghebbende heeft geleid.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.