Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2159, 12/00586
Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2159, 12/00586
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 mei 2014
- Datum publicatie
- 18 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2159
- Zaaknummer
- 12/00586
Inhoudsindicatie
Douane. Indeling GN keramisch proppant en artikel 220, lid 2, sub b CDW.
Indeling onder GN-post 2606 niet mogelijk. Producten dienen te worden ingedeeld onder post 6909.
Inspecteur is niet gehouden om af te zien van navordering op grond van artikel 220, lid 2, sub b CDW omdat niet voldaan is aan de voorwaarden.
Uitspraak
kenmerk 12/00586
15 mei 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: C.H. Bouwmeester (Loyens & Loeff N.V.)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/5521 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2010 een uitnodiging tot
betaling (hierna: UTB) aan belanghebbende uitgereikt ten bedrage van € 28.676,80.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8
september 2011, de UTB gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde
beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20
augustus 2012, aangevuld bij brief ingekomen op 17 september 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014. Het onderzoek in de
onderwerpelijke zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 12/00584, 12/00585 en 12/00587. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Verweerder heeft bij [aangever] een controle over de jaren 2008, 2009 en 2010 ingesteld naar de aanvaardbaarheid van door [aangever] namens onder andere eiseres gedane aangiften. Van deze controle is onder nummer 63-20090650 een rapport opgemaakt met datum 4 november 2010. De controle is onder andere gericht geweest op de juistheid van het aangegeven tarief van het goed keramische proppant S138-3050, Hyperprop S311-2040 en Carbolite S522-2040 (hierna ook: de producten).
Tijdens de controle zijn de producten door het douanelaboratorium onderzocht. Ten aanzien van keramische proppant S138-3050 heeft ook een heronderzoek plaatsgevonden. In voornoemd rapport volgt verweerder het advies van het douanelaboratorium om de producten in te delen onder GN-code 6909 00 90 in plaats van de aangegeven GN-code 2606 00 00, omdat niet wordt voldaan aan aantekening 2 op Hoofdstuk 26 van het Tarief. Verweerder heeft hierop de onder 1 genoemde utb uitgereikt.
Proppant S138-3050 bestaat uit korrels met een onregelmatig oppervlak die zijn
vervaardigd uit aluminiumerts en zijn samengesteld uit een verbinding van voornamelijk
aluminium- en siliciumoxide. Uit de tot de stukken van het geding behorende material safety data sheet blijkt dat dit product is samengesteld uit 5 – 35% Silicon Dioxide (amorphous as glass); 60 – 85% Mullite en 0 – 20% Silica Crastalline-Cristobalite. Het basismateriaal is gemalen tot een zeer fijn poeder. Daarna zijn, bijvoorbeeld met de hulp van een mixer, kleine bolletjes of korrels met een specifieke maat ontstaan. De pellets worden vervolgens gesorteerd (gezeefd) naar maat (standaardmaten bijvoorbeeld 12/18, 16/20 of 20/40) en daarna gebrand (gesinterd) in een roterende steenoven.
Carbolite S522-2040 bestaat uit grijze korrels die voornamelijk uit aluminium- en
siliciumoxide bestaan. Uit de tot de stukken van het geding behorende material safety data sheet blijkt dat dit product is samengesteld uit 5 – 35% Silicon Dioxide (amorphous as glass); 60 – 85% Mullite en 0 – 20% Silica Crastalline-Cristobalite. De korrels zijn keramisch gebakken en worden gebruikt bij het boren en omhoog brengen van olie en gas uit de bodem.
Hyperprop S311-2040 bestaat uit korrels met een onregelmatig oppervlak die zijn
vervaardigd uit aluminiumerts en zijn samengesteld uit een verbinding van voornamelijk
aluminium- en siliciumoxide. Uit de tot de stukken van het geding behorende material safety data sheet blijkt dat dit product is samengesteld uit 70 – 80% Corundum en 20 – 30% Mullite. Het basismateriaal is gemalen tot een zeer fijn poeder. Daarna zijn, bijvoorbeeld met de hulp van een mixer, kleine bolletjes of korrels met een specifieke maat ontstaan.
De producten worden gebruikt bij het winnen van olie en gas uit de bodem.
Eerst wordt een gat geboord om bij de bron te komen. Vervolgens wordt onder grote druk
een vloeistof in de bron gepompt. Dit veroorzaakt een breuk in de door het boren
geperforeerde zone. Als de breuk open is wordt de proppant in de bron gepompt. Mede
met de proppant wordt vloeistof (fracturing fluid), die als drager dient om de breuk te
vullen, in de bron gepompt. Als de breuk is volgelopen, wordt de druk verminderd, zodat
de breuk zich gaat sluiten tegen de proppant en het gas en de olie een uitweg vinden. Het
gas en de olie kunnen vervolgens worden gewonnen. Een klein deel (ongeveer 5%) wordt gebruikt als mal in gieterijen voor metallurgische doeleinden; het overige deel wordt gebruikt voor de winning van olie en gas.
Tot de stukken van het geding behoren de uitslagen van het douanelaboratorium ten aanzien van de producten.
De uitslag van de producten keramische proppant S138-3050 (in de uitslag omschreven als mesh ceramic proppant) luidt als volgt:
“Bij onderzoek bevonden:
Grijze korrels met onregelmatig oppervlak, bestaande uit voornamelijk aluminium- en silicium oxide. Volgens informatie van internet zijn de korrels keramisch gebakken en wordt het gebruikt bij het boren en omhoog brengen van olie en gas uit de bodem.
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur: Doordat het product geen metallurgische toepassing kent kan het niet worden ingedeeld in post 2606. Het product voldoet aan aantekening 1 op hoofdstuk 69. Geadviseerd wordt het product aan te merken als artikel voor chemisch of ander technisch gebruik.
Advies goederencode: 6909.1900 90”.
De uitslag van het heronderzoek van dit product luidt als volgt:
“Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
De verwerking tot korrels is voor de productie van bepaalde metalen (bv. ijzer) een gebruikelijke behandeling in de metallurgie voor het winnen van het metaal. Daarom wordt deze mogelijkheid aangegeven in de GS-toelichting op Hoofdstuk 26. Kriterium is echter of de korrels daadwerkelijk gebruikt worden om daaruit het metaal te winnen. Bij de productie van aluminium uit bauxiet is het omzetten van erts in keramische korrels echter geen gebruikelijke techniek. Het is dus geen gebruikelijke bewerking in de aluminium metallurgie. De verwerking tot korrels dient een ander doel, namelijk om het product geschikt te maken voor het gebruik als boorhulpmiddel of ten behoeve van de productie van mallen. Hierdoor voldoet het product niet aan aantekening 2 op Hoofdstuk 26 en kan het niet worden ingedeeld in post 2606. Het product voldoet aan aantekening 1 op hoofdstuk 69. Geadviseerd wordt het product aan te merken als artikel voor chemisch of ander technisch gebruik, van keramische stoffen. Het laboratorium ziet naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te herzien.
Advies goederencode 6909.1900 90”.
De uitslag van de producten Carbolite 16/20 luidt als volgt:
“Bij onderzoek bevonden: Grijze korrels, bestaande uit voornamelijk aluminium- en silicium oxide. De korrels zijn keramisch gebakken en worden gebruikt bij het boren en omhoog brengen van olie en gas uit de bodem.
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
Omdat het product geen metallurgische toepassing kent kan het niet worden ingedeeld in post 2606 omdat niet wordt voldaan aan aantekening 2 op dat hoofdstuk. Het product voldoet aan aantekening 1 op hoofdstuk 69. Geadviseerd wordt het product aan te merken als artikel voor chemisch of ander technisch gebruik.
Advies goederencode 6909.1900 90”.
De uitslag van de producten hyperprop S311-2040 luidt als volgt:
“Bij onderzoek bevonden:
Grijze korrels, bestaande uit aluminosilicaten.
Volgens informatie van belanghebbende zijn de korrels keramisch gebakken (gesinterd). Chemisch onderzoek is hiermee niet in tegenspraak. Het product wordt gebruikt als hulpmiddel bij het boren en omhoog brengen van olie en gas uit de bodem.
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
De verwerking tot korrels is voor de productie van bepaalde metalen (bv. ijzer) een gebruikelijke behandeling in de metallurgie voor het winnen van het metaal. Daarom wordt deze mogelijkheid aangegeven in de GS-toelichting op Hoofdstuk 26. Kriterium is echter of de korrels daadwerkelijk gebruikt worden om daaruit het metaal te winnen. Bij de productie van aluminium uit bauxiet is het omzetten van erts in keramische korrels echter geen gebruikelijke techniek. Het is dus geen gebruikelijke bewerking in de aluminium metallurgie. De verwerking tot korrels dient een ander doel, namelijk om het product geschikt te maken voor het gebruik als boorhulpmiddel. Hierdoor voldoet het product niet aan aantekening 2 op Hoofdstuk 26 en kan het niet worden ingedeeld in post 2606. Het product voldoet aan aantekening 1 op hoofdstuk 69. Geadviseerd wordt het product aan te merken als artikel voor chemisch of ander technisch gebruik, van keramische stoffen.
Advies goederencode 6909.1900 90”. ”
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
Blijkens de stukken van het geding heeft [A] op 7 oktober 2008 te Hazeldonk een aangifte ten invoer gedaan met nummer 006962622/08 08 00454800, voor een zending proppants van het type S138-3050 3200, onder vermelding van goederencode 2606 00 00.
Op 13 januari 2009 heeft de inspecteur een UTB uitgereikt in verband met de correctie van de goederencode naar 6909 19 00. Tegen deze UTB heeft [A] bezwaar gemaakt. In zijn uitspraak van 11 juni 2009 heeft de bezwaarbehandelaar het bezwaarschrift gegrond verklaard en de goederen ingedeeld onder goederencode 2606 00 00.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“5.1. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven.
De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.
Ingevolge de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken.
Eiseres voert voor haar stelling dat de producten moeten worden ingedeeld onder post 2606 aan dat “ertsen” uit post 2606 een andere bestemming kunnen hebben dan de winning van metalen, waarmee wordt bedoeld dat de metaalertsen wel geschikt zijn voor gebruik in de metallurgie maar op ander wijze worden gebruikt. Eiseres leidt dit af uit de Toelichting IDR bij Aantekening 2 op Hoofdstuk 26, uit het feit dat het begrip “ertsen” uit de GN een allesomvattend begrip is en uit de zinsnede: “ook indien zij bestemd zijn voor andere doeleinden” uit voornoemde aantekening. Anders dan verweerder stelt hebben de producten wel een metallurgische toepassing. Zij worden immers voor 5 procent voor metallurgische doeleinden gebruikt als mal in gieterijen. Het is niet zo dat de producten om voor indeling in post 2606 in aanmerking te komen ook voor metallurgische doeleinden moeten worden gebruikt. Voorwaarde voor indeling onder post 2606 is enkel dat de producten naar de maatstaf voor metallurgie de gebruikelijke behandeling hebben ondergaan en in dat verband slechts geschikt behoeven te zijn voor de winning van bedoelde metalen in de metallurgie. De producten zijn daarvoor geschikt. De producten hebben geen bewerking ondergaan die tot gevolg heeft dat de producten niet langer kunnen worden ingedeeld onder post 2606. De producten zijn niet verder bewerkt of verwerkt tot apparaten en artikelen voor chemische en technische werking als bedoeld in post 6909.
Verweerder wijst op de GS-toelichting op Hoofdstuk 26 en stelt dat metaalertsen delfstoffen zijn die geschikt zijn om hieruit bepaalde metalen, waaronder aluminium, te winnen. Eén van de hoofdbestanddelen van de producten proppant S138-3050 en Carbolite S522-2040 is (volgens opgave van eiseres) mulliet. Dit is een zeldzaam kleimineraal, een aluminiumsilicaat, dat wordt toegepast in de keramische industrie bij de vervaardiging van vuurvaste materialen. Hieruit wordt geen aluminium gewonnen en mulliet voldoet daarom niet aan de definitie van erts zoals die is gegeven in de GS toelichting op hoofdstuk 26. Op grond van de samenstelling van de producten en het niet geschikt zijn om hieruit aluminium te winnen kunnen de producten niet in aanmerking komen voor indeling onder post 2606. De producten voldoen ook niet aan aantekening 2 op hoofdstuk 26. Alleen bewerkingen die gebruikelijk zijn in de metallurgie zijn toegestaan om in aanmerking te komen voor indeling in hoofdstuk 26. Verweerder wijst daarbij op de GS-toelichting bij hoofdstuk 26: “De onder de posten 2601 tot en met 2617 bedoelde ertsen mogen fysische, fysisch-chemische of chemische behandelingen hebben ondergaan, mits het normale voorbehandelingen voor de metaalwinning betreft”. De behandeling die de producten hebben ondergaan is een voor de aluminiummetallurgie ongebruikelijk proces. Aluminium wordt volgens het electrolyse-proces geproduceerd, waarbij het erts in poedervorm wordt ingebracht. Sinteren van erts tot korrels is in dit proces ongewenst en is voor de aluminiummetallurgie een ongebruikelijk proces en is daardoor in het kader van aantekening 2 op hoofdstuk 26 niet toegestaan, waardoor indeling in post 2606 niet mogelijk is. De producten voldoen wel aan aantekening 1 op hoofdstuk 69 want er is sprake van bakken van een product nadat het in een bepaalde vorm is gebracht. Het gebruik van de producten bij de winning van gas uit de bodem is op te vatten als technisch gebruik, evenals het gebruik als mal in gieterijen. De producten zijn een artikel voor technisch gebruik en dienen te worden ingedeeld onder GN-code 6909 19 00. Verweerder vindt steun voor zijn opvatting in twee bij de stukken overgelegde bindende tariefinlichtingen (bti’s) van respectievelijk de Belgische autoriteiten (nr. BE D.T. 261.322) en van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Noord-Amerika (nr. NY N007889) welke zijn afgegeven voor soortgelijke producten, waarbij dezelfde indeling is gehanteerd, welke verweerder voor de producten voorstaat.
Uit de bewoording van post 2606 en Aantekening 2 bij hoofdstuk 26 volgt dat voor indeling onder post 2606 noodzakelijk is dat de producten worden gebruikt in de metallurgie voor het winnen van, in dit geval, aluminium. Uit het voorgaande volgt dat het product als een erts kan worden ingedeeld indien daaruit aluminium wordt gewonnen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Uit de onder 2.3 en 2.4 genoemde samenstelling van de producten blijkt dat de goederen aluminiumoxide bevatten. Verweerder heeft gesteld dat uit de producten op economisch verantwoorde wijze geen aluminium kan worden gewonnen en acht het niet waarschijnlijk dat de producten wordt gebruikt om aluminium uit te winnen. Aluminium wordt gewonnen uit het aluminiumhoudend erts bauxiet in poedervorm door middel van het elektrolyse-proces. De producten zijn samengestelde goederen in bolletjesvorm en gebakken. Dat maakt het winnen van aluminium hieruit nog onrendabeler. Eiseres heeft de stelling van verweerder niet dan wel onvoldoende weersproken. Eiseres heeft desgevraagd de rechtbank niet kunnen bevestigen dat de producten worden gebruikt voor het winnen van aluminium. Nu niet is komen vast te staan dat de producten worden gebruikt om het aluminium daaruit te winnen, hoeft geen onderzoek plaats te vinden of de bestemming voor andere doeleinden dan de winning van aluminium ertoe kan leiden dat indeling onder post 2606 kan plaatsvinden. Het gebruik als mal in gieterijen is geen “gebruik in de metallurgie voor het winnen van ertsen”. Gelet op vorenstaande kunnen de producten niet worden ingedeeld onder post 2606. Indeling onder post 2508 is niet mogelijk omdat de producten niet voldoen aan de bewoording van de post. De producten zijn samengestelde goederen, die bovendien niet dienen voor de vervaardiging van vuurvaste artikelen, die tegen grote hitte bestand zijn.
Partijen verschillen niet van mening dat de producten keramische producten zijn. Blijkens het onder punt 2.3 genoemde fabricageproces is het poeder met een mixer bewerkt waaruit bolletjes of korrels met specifieke afmetingen zijn ontstaan. Deze zijn op maat gesorteerd en daarna gebrand in een roterende steenoven. Het zijn keramische producten die zijn gebakken nadat zij in een bepaalde vorm, in dit geval bolletjes, zijn gebracht. Het onder 2.3 en 2.4 genoemde gebruik is een technisch gebruik. Hoofdstuk 69 omvat keramische producten. Gelet op de bewoording van post 6909 en aantekening 1 op hoofdstuk 69 moeten de producten, zijnde keramische artikelen voor ander technisch gebruik, worden ingedeeld onder de goederencode 6909 19 00.
Eiseres beroept zich op het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel zoals dit is vermeld in de tekst van artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW. Eiseres stelt dat de douaneautoriteiten een vergissing hebben begaan. Deze vergissing bestaat uit de actieve gedraging van de douane zoals deze blijkt uit de uitspraak op bezwaarschrift van 11 juni 2009 van de Douane Roosendaal betreffende de indeling van proppant S138-3050. In deze uitspraak heeft verweerder beslist dat dit product kan worden ingedeeld onder post 2606. Voorts heeft de douane een vergissing begaan door na een daadwerkelijke opname van een zending proppant S138-3050-3200 die is aangegeven met aangifte IMA 00962622.01 08 00454797 van 7 oktober 2008 en waarin de goederencode 2606 00 00 is vermeld, niet tot navordering over te gaan. Deze daadwerkelijke opname is een actieve gedraging. Uit de verificatiemededeling kan niet worden opgemaakt dat het desbetreffende product zelf niet fysiek is opgenomen of dat de controle slechts betrekking heeft op de vaststelling van de aanwezigheid en hoeveelheid van de goederen en het vergelijken van de omschrijving op de verpakkingen en onderliggende bescheiden. Nu ook in de utb niet duidelijk is omschreven welke elementen van de aangifte daadwerkelijk zijn opgenomen mag eiseres ervan uitgaan dat alle elementen, waaronder dus ook de GN-code, in de daadwerkelijke opname zijn betrokken.
Verweerder is van mening dat geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten als bedoeld in artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW. Een eenmalig gedane onjuiste uitspraak op bezwaar is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een vergissing in voornoemde zin. De administratieve controle had betrekking op drie aangiften, alle drie gedaan op 7 oktober 2008. Eén daarvan is niet gecontroleerd. De daadwerkelijke opname van de door eiseres genoemde aangifte IMA 00962622.01 08 00454797 van 7 oktober 2008 heeft slechts betrekking gehad op het vaststellen van de aanwezigheid en hoeveelheid van de goederen alsmede het vergelijken van de omschrijving op de verpakking en onderliggende bescheiden en had geen betrekking op monstername van de goederen met het oog op de indeling van de goederen. Indien er een fysieke controle plaatsvindt wordt de aangever hiervan op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld hierbij aanwezig te zijn, zodat hij zich op de hoogte kan stellen van wat er gecontroleerd wordt. Dit wordt daarom niet op de utb vermeld.
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan). Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende vier, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; de douaneschuldenaar is te goeder trouw; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden zijn vervuld.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in de uitspraak van 5 april 2012 kenmerk 11/00596 onder punt 5.6 overwogen dat een eerder gedane terugbetalingsbeschikking niet in de weg staat aan de staat aan navordering op aangiften welke nadien zijn ingediend. In dezelfde zin staat de onjuiste uitspraak op bezwaar van 11 juni 2009, niet in de weg aan de navordering voor de nadien gedane aangiften. Daarbij komt dat van de 21 door eiseres gedane aangiften er 20 zijn gedaan vóór 11 juni 2009. Aan deze uitspraak op bezwaar kan eiseres derhalve ten aanzien van die 20 aangiften geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder daadwerkelijk een aangifte heeft gecontroleerd op de juiste tariefindeling van de goederen. Verweerder heeft ter zitting aan de hand van de desbetreffende documenten aangetoond dat met betrekking tot de twee aangiften van 13 januari 2008 geen fysiek toezicht en controle hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot de twee aangiften van 20 december 2008 heeft verweerder aangetoond dat de aangiften globaal zijn gecontroleerd, hetgeen wil zeggen dat alleen is gecontroleerd of de op de aangifte vermelde documenten zich bij de aangifte bevinden. Eiseres heeft hetgeen verweerder ter zitting heeft aangevoerd niet dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden. De opvatting dat uit de mededeling beëindiging verificatie of de utb moet blijken wat de omvang van de controle is geweest vindt geen steun in het recht. Hieruit volgt dat eiseres er niet in is geslaagd haar stelling dat verweerder een vergissing heeft begaan, aannemelijk te maken. Nu er geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, hoeven de overige onder 5.9.1 genoemde voorwaarden geen bespreking.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”