Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2341, 200.150.823/01
Gerechtshof Amsterdam, 18-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2341, 200.150.823/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 juni 2014
- Datum publicatie
- 23 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2341
- Zaaknummer
- 200.150.823/01
Inhoudsindicatie
De mondelinge behandeling van een - uiterst kort voor de inhoudelijke behandeling ingediend - wrakingsverzoek, dat in redelijkheid niet anders kan worden gezien dan als een verkapte manier om aanhouding af te dwingen, vindt doorgang ondanks de afwezigheid van verzoekster en haar gemachtigde. Verzoekster had er in redelijkheid op bedacht moeten zijn dat het wrakingsverzoek met spoed zou worden behandeld. Minst genomen had van verzoekster en/of haar gemachtigde mogen worden verwacht dat zij navraag zouden doen naar het tijdstip van de
behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer.
Uitspraak
beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.150.823/01
beslissing van de wrakingskamer van 18 juni 2014
inzake het op 17 juni 2014 door [A], directeur van verzoekster (hierna: [A]), ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift namens
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ,
gevestigd te Bussum,
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] te Hilversum (hierna: de gemachtigde).
1 Het geding
Het verzoekschrift strekt tot wraking van mr. J. den Boer, raadsheer bij de belastingkamer
van het Gerechtshof Amsterdam. Het verzoek is gedaan in de (hoofd)zaak met kenmerk BK/BK-AMS 13/00311.
Mr. Den Boer heeft niet berust in de wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek als spoedeisend aangemerkt, de behandeling bepaald
op 18 juni 2014 te 11.30 uur en vervolgens het verzoek in het openbaar behandeld op voor-
noemd tijdstip. Daarbij is mr. Den Boer verschenen. Tevens is namens de inspecteur van de Belastingdienst, [inspecteur] verschenen (hierna: de inspecteur). Zij hebben ter zitting het woord gevoerd en vragen van de wrakingskamer beantwoord.
Kort voor aanvang van de zitting is namens verzoekster een nieuw afschrift van het verzoekschrift, met een enkele wijziging en toevoeging, afgegeven bij de centrale balie
van het gerechtshof Amsterdam.
De wrakingskamer heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
2 Beoordeling
Het gaat hier, voor zover relevant, om het volgende.
Bij beroepschrift d.d. 13 mei 2012 - ingekomen ter griffie van het hof op 13 mei 2013 - is verzoekster in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 2 april 2013 gewezen tussen partijen, waarbij het beroep van verzoekster tegen - onder meer - een door de inspecteur (ambtshalve) vastgestelde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2007 ongegrond is verklaard.
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat de gemachtigde van verzoekster, zonder bericht, niet is verschenen bij de mondelinge behandeling.
De inhoud van het beroepschrift luidt:
“BEROEP
De gronden van het beroep worden binnenkort gestuurd.
Door de rechtbank is onder meer ten onrechte geoordeeld dat het niet nodig is dat verweerder de schatting van de winst moet onderbouwen door een berekening over te leggen, terwijl uit de rechtspraak blijkt dat zo’n berekening noodzakelijk is. (bijvoorbeeld LJN BL2465, Gerechtshof ’s-Gravenhage, KB-08/00062) ”
Op 26 september 2013 is in de hoofdzaak het verweerschrift d.d. 20 september 2013 binnengekomen van de inspecteur. Nadat daarin door de inspecteur erop is gewezen dat in de gehele procedure geen enkele feitelijke, materiële toetsing heeft kunnen plaatsvinden, omdat verzoekster haar bezwaar, beroep en hoger beroep niet concreet heeft onderbouwd, is op pagina 2 van dat verweerschrift - onder meer - het volgende vermeld:
“ Mogelijke voortgang van deze procedure.
Belanghebbende heeft weer niet, dan wel op zeer bescheiden wijze haar hoger beroep gemotiveerd. Op grond van mijn ervaring met de adviseur van belanghebbende neem ik de vrijheid om een mogelijk vervolg van deze procedure te schetsen. (…)
Belanghebbende maakt willens en wetens onredelijk gebruik en zelfs misbruik van het procesrecht. De adviseur van belanghebbende heeft, bij gelieerde rechtspersonen van het belanghebbende, op oneigenlijke gronden uitstel gecreëerd om op het laatste moment uitstel te forceren. Zij stelt namelijk dat er tijd nodig was om nadere motivering van het beroep te kunnen overleggen. De adviseur van belanghebbende gaat zelfs zover, bij een procedure van de rechtbank Noord-Holland in een procedure voor de vennootschapsbelasting 2007, om tweemaal achter elkaar de rechtbank te wraken. De moverende reden zou zijn gelegen in het feit dat zij na 5,5 jaar, nadat de materiële belastingschuld is ontstaan, nog niet in staat is om haar beroep op dat moment nader te kunnen onderbouwen.
Ik wil het Hof dan in overweging geven dat, indien belanghebbende het Hof wil wraken omdat zij meer tijd nodig zegt te hebben voor de nadere motivering van het hoger beroep, het wrakingverzoek dezelfde dag in behandeling te nemen. Daardoor is het misschien mogelijk het wrakingverzoek dezelfde dag geheel af te ronden. Vervolgens zou dat er dan toe kunnen leiden dat “de zitting over het fiscale geschil over het jaar 2007” alsnog dezelfde dag, dan wel zeer spoedig daarna kan plaatsvinden. Natuurlijk moet de zorgvuldigheid in acht worden genomen maar ik heb vernomen dat deze procesgang niet (geheel) ongebruikelijk is. Dit wordt mede ingegeven omdat het rechtsgang van wraking niet onnodig en voor oneigenlijke motieven mag worden aangewend. Dit gaat ten koste van een goede procesorde.
Mijn mogelijke voorbarige zorg over de voortgang van de procedure wordt geheel ingegeven door mijn eerdere ervaring met deze adviseur van belanghebbende in een procedure met een indirecte gelieerde rechtspersoon van belanghebbende. Hierbij heeft adviseur zijn wrakingverzoek ook nimmer toegelicht en inhoudelijk onderbouwd.
Het feit dat een belastingkamer zou worden gewraakt om een nadere onderbouwing te geven voor het hoger beroep, na meer dan 5,5 jaar na het ontstaan van de materiële belastin[g]schuld, is zonder meer een voorbeeld van het misbruik van procesrecht en oneigenlijk gebruik van het “het recht van wraking”.”
Bij brief van 24 april 2014 is de gemachtigde van verzoekster opgeroepen voor de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak door de belastingkamer, bestaande uit mrs. J. den Boer, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, op 18 juni 20124 om 11.30 uur.
Bij brief van 11 juni 2014 heeft de gemachtigde van verzoekster een verzoek gedaan tot uitstel van de zitting van 18 juni 2014. Het verzoek vermeldt, voor zover van belang, het volgende.
“Het is helaas niet mogelijk gebleken - door externe oorzaak - om het bewijs dat nodig is om de te hoog vastgestelde winst te bestrijden gereed te hebben. Daarom wordt gevraagd de zitting uit te willen stellen en over twee maanden te houden.
In de tussentijd zal worden geprobeerd verweerder ervan te overtuigen dat de winst te hoog is, door het overleggen van de complete administratie, opdat een zitting niet meer nodig is omdat indien verweerder aan het bezwaar tegemoet komt het beroep dan kan worden ingetrokken.”
Bij brief van 12 juni 2014 is de gemachtigde van verzoekster meegedeeld dat voornoemd uitstelverzoek is afgewezen en dat de geplande behandeling van de hoofdzaak op 18 juni 2014 om 11.30 uur doorgang zal vinden.
Bij faxbericht van 17 juni 2014 is om 14.26 uur - verzonden door een faxapparaat met een afgeschermd nummer - door [A] namens verzoekster het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. Het verzoekschrift vermeld, voor zover van belang, het volgende.
“WRAKING belangrijk voor de zitting van 18-6-2014 14 uur met nr 13/00311
Geachte mevr[o]uw / heer
Op 11 mei jl heeft de ge[ma]chtigde gevraagd uitstel te geven voor de zitting van morgen. Het is onredelijk dat het uitstel niet is gegeven. Het belang voor ons is groot. Zo’n bedrag aan belasting zijn wij niet verschuldigd. Dit is aanleiding om rechter mr. J. den Boer te wraken”
De wrakingskamer heeft de behandeling van het wrakingsverzoek bepaald op 18 juni 2014 om 11.30 uur.
Op 17 juni 2014 en op 18 juni 2014 is diverse keren door een griffiemedewerker van het hof en de griffier getracht (telefonisch) contact met verzoekster en haar gemachtigde op te nemen. Aan een medewerker van verzoekster is op 17 juni 2014 telefonisch door de griffiemedewerker meegedeeld dat het wrakingsverzoek op 18 juni 2014 om 11.30 uur zou worden behandeld door de wrakingskamer. De medewerker deelde daarbij mede te zullen proberen dat bericht aan de directeur van verzoekster door te geven.
Kort voor aanvang van de zitting van de wrakingskamer is een nieuw afschrift van het eerder per fax (zoals vermeld onder 2.1.7) al ingediende wrakingsverzoek bij de centrale balie van het gerechtshof Amsterdam (nogmaals) in persoon afgegeven. Op de brief is het tijdstip “14 uur” met een pen doorgestreept en is daarboven “11.30” geschreven, en is aan het einde van de regel - eveneens met een pen - een uitroepteken geplaatst. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de inspecteur verklaard dat hij heeft gezien dat de gemachtigde van verzoekster dit stuk bij de centrale balie heeft afgegeven en dat de gemachtigde vervolgens het gebouw heeft verlaten.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
De wrakingskamer heeft de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek, ondanks de afwezigheid van de directeur van verzoekster en haar gemachtigde, doorgang laten vinden en heeft daartoe het volgende overwogen.
Namens verzoekster is op zeer korte termijn voor de geplande inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak - de (mid)dag van tevoren - een wrakingsverzoek ingediend. Voor die geplande zitting was (de gemachtigde van) verzoekster deugdelijk opgeroepen bij brief van dit hof van 24 april 2014. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer bepaald op dezelfde datum - tevens vaste zittingsdag van de wrakingskamer, hetgeen staat vermeld op rechtspraak.nl - en hetzelfde tijdstip als de geplande zitting in de hoofdzaak. Vervolgens is alles in het werk gesteld verzoekster en haar gemachtigde daarvan op de hoogte te stellen. Deze pogingen hebben geresulteerd in het, middels een medewerker van het kantoor van verzoekster, op 17 juni 2014 telefonisch informeren van (het kantoor van) verzoekster over de dag en het tijdstip van de zitting van de wrakingskamer. Bedoelde medewerker heeft toegezegd (te proberen) dit bericht door te geleiden naar de directeur van verzoekster die op dat moment, en ook later, telefonisch niet te bereiken was. Het hof acht voorts van belang dat de gemachtigde van verzoekster, blijkens het briefhoofd van de van hem afkomstige correspondentie, accountant-administratieconsulent is en een (professioneel) kantoor heeft voor financieel en (fiscaal) juridisch advies. Daar komt bij dat de gemachtigde (blijkens mededeling van de inspecteur) enige minuten voor aanvang van de zitting een bezoek heeft gebracht aan het gerechtshof teneinde het wrakingsverzoek (nogmaals) in te dienen bij de centrale balie.
Het hof merkt in dit verband ook op dat de inspecteur reeds in zijn verweerschrift, hetgeen aan verzoekster aan wie het verweerschrift is toegezonden bekend was c.q. moet zijn geweest, heeft geanticipeerd op een mogelijk wrakingverzoek van/namens verzoekster. Daarbij heeft de inspecteur het verzoek gedaan een wrakingsverzoek met spoed, indien mogelijk op dezelfde dag zodat de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak kan doorgaan, door de wrakingskamer te laten behandelen.
In het algemeen geldt dat indien op zeer korte termijn vóór een geplande inhoudelijke behandeling van een zaak een wrakingsverzoek wordt ingediend, niet is uit te sluiten dat het wrakingsverzoek met spoed - dat wil zeggen vóór c.q. op het moment waarop de behandeling van de hoofdzaak is gepland - door de wrakingskamer zal worden behandeld. Het hof is
van oordeel dat in de onderhavige zaak gelet op de inhoud van het verweerschrift van de inspecteur en gelet op de summiere inhoud van het wrakingsverzoek - dat in redelijkheid niet anders worden gezien dan als een verkapte manier om aanhouding af te dwingen - verzoekster er ook in redelijkheid op bedacht had moeten zijn dat het wrakingsverzoek met spoed zou worden behandeld. In dit verband acht het hof mede van belang dat verzoekster wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Minstgenomen had derhalve van verzoekster en/of haar gemachtigde mogen worden verwacht navraag te doen naar het tijdstip van de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer. Een en ander klemt temeer nu gemachtigde kort voor de zitting aanwezig is geweest om een nieuw - ietwat aangepast - afschrift van het verzoek aan de centrale balie af te geven
Op grond van voornoemde omstandigheden had verzoekster, althans haar gemachtigde ook niet ervan uit mogen gaan dat het enkel indienen van een wrakingsverzoek ertoe zou leiden dat op 18 juni om 11.30 uur geen zitting (meer) zou plaatsvinden.
Het op een dermate laat tijdstip indienen van het wrakingsverzoek in combinatie met het na het indienen van het verzoek niet persoonlijk bereikbaar zijn voor overleg (hoewel het bericht van de behandeling het kantoor van verzoekster wel heeft bereikt), en het voor aanvang van de zitting in het gerechtshof aanwezig zijn van de gemachtigde van verzoekster, zal de wrakingskamer dan ook duiden als het eigenmachtig beslissen niet ter zitting te verschijnen, waarvan het risico bij verzoekster dient te liggen.
De wrakingskamer komt derhalve toe aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek.
Beoordeling van de wrakingsgrond
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het tweede lid van artikel 8:16 Awb dient dit verzoek te worden gemotiveerd.
De rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb dient dit verzoek schriftelijk en gemotiveerd te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn.
De wrakingsgrond ziet slechts op de afwijzing van het uitstelverzoek van 11 juni 2014 bij brief van het hof van 12 juni 2014. Voor zover het verzoek al tijdig op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb is gedaan, geldt dat het verzoek - kennelijk - is gericht op het alsnog verkrijgen van uitstel. Niet gesteld of gebleken is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Den Boer schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
3 Beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, A.N. van de Beek en A.M. van Amsterdam en is in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.G.E.Y. Lok in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.