Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2554, 12/00790, 12/00791, 12/00794 en 12/00795
Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2554, 12/00790, 12/00791, 12/00794 en 12/00795
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 juni 2014
- Datum publicatie
- 9 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:2554
- Zaaknummer
- 12/00790, 12/00791, 12/00794 en 12/00795
- Relevante informatie
- Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13bis, Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2011] [Regeling ingetrokken per 2011-01-01] art. 21c, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67f
Inhoudsindicatie
Bijtelling privé-gebruik auto. Belanghebbende is niet in de op hem rustende zware bewijslast geslaagd. Naheffingsaanslagen LB zijn terecht opgelegd. De door de rechtbank vernietigde vergrijpboetes herleven; er is wel sprake van (voorwaardelijk) opzet. Overigens heeft de inspecteur zich - anders dan de rechtbank meent - wel subsidiair op grove schuld beroepen.
Uitspraak
Kenmerken 12/00790, 12/00791, 12/00794 en 12/00795
26 juni 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en op de hoger beroepen van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/6191 en 11/6775 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende en de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2010 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) tot een bedrag van € 8.183 – in de uitspraak van de rechtbank staat kennelijk bij vergissing € 8.283 – (hierna ook: de naheffingsaanslag LB 2008). Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 4.091 opgelegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2010 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag LB opgelegd tot een bedrag van € 8.589 (hierna ook: de naheffingsaanslag LB 2009). Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 3.812 opgelegd.
Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 gemelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 13 oktober 2011, de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboetes;
- handhaaft de overige uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de vergrijpboetes;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 18,40;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.”
Zowel de tegen deze uitspraak door de inspecteur (in één geschrift vervatte) ingestelde hoger beroepen alsmede de door belanghebbende daartegen (in één geschrift vervatte) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 22 oktober 2012. Bij brief van 11 december 2012 heeft belanghebbende zijn hoger beroepen aangevuld en verweer gevoerd. De inspecteur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Op 23 januari 2006 heeft eiser verzocht om een “Verklaring geen privégebruik auto” (hierna: Verklaring). Op 31 januari 2006 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Doetinchem een Verklaring afgegeven.
Eiser heeft gedurende de onderhavige tijdvakken van zijn werkgever een [merk auto] (hierna: de auto) ter beschikking gesteld gekregen.
Bij brief van 20 november 2009 is eiser gevraagd het bijgevoegde vragenformulier in te vullen en met de rittenregistratie retour te zenden teneinde vast te stellen of eiser vanaf 1 januari 2008 tot en met 20 november 2009 voldoet aan de voorwaarde dat hij kan bewijzen dat hij de auto voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden heeft gebruikt. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd.
Bij brief van 20 januari 2010 is eiser gevraagd binnen twee weken het bijgevoegde formulier in te vullen en op te sturen en een rittenregistratie, indien aanwezig, mee te sturen.
Op 4 februari 2010 is bij verweerder het door eiser ingevulde vragenformulier ingekomen. Daarbij heeft eiser een rittenregistratie betreffende de periode 1 januari 2008 tot en met 23 december 2008 gevoegd.
Bij brief van 18 maart 2010 heeft de behandelend ambtenaar eiser gevraagd alsnog de rittenregistratie betreffende de periode 1 januari 2009 tot en met 20 november 2009 in te dienen. Wegens uitblijven van een reactie is gerappelleerd bij brief van 15 april 2010.
Op 23 juni 2010 heeft verweerder eiser een brief gezonden waarin, voor zover relevant, het volgende is vermeld:
“Bij de beoordeling van uw rittenregistratie zijn vragen ontstaan en is mij gebleken dat ik meer bewijs nodig heb om een oordeel te kunnen vormen.
(…)
Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op woensdag 23 juli 2008 in de gemeente [A] met uw auto [kenteken] is gereden. Deze rit staat niet vermeld in uw rittenregistratie. Kunt u dit verklaren?
Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op zaterdag 16 februari 2008 in [B] met uw auto [kenteken] is gereden. Deze rit staat niet vermeld in uw rittenregistratie. Kunt u dit verklaren?
Uit informatie van verkeersdiensten blijkt dat er op maandag 25 februari 2008 in de gemeente [C] met uw auto [kenteken] is gereden. Volgens uw rittenregistratie hebt u echter elders gereden. Kunt u dit verklaren?
In mijn schrijven van 18 maart 2010 heb ik u verzocht mij alsnog de rittenregistratie toe te zenden over de periode 1 januari 2009 t/m 20 november 2009. in ons telefonisch gesprek op 11 mei 2010 en 2 juni 2010 hebt u aangegeven de rittenregistratie alsnog toe te zenden. Tot op heden heb ik echter geen rittenregistratie over deze periode ontvangen. Ik verzoek u mij deze alsnog toe te zenden.
(…)”
Bij brief van 28 juli 2010 heeft verweerder, wegens uitblijven van een reactie op de hiervoor onder 2.7 vermelde brief, bij eiser gerappelleerd.
Bij brief van 23 september 2010 heeft verweerder eiser aangekondigd voornemens te zijn naheffingsaanslagen en boetes op te leggen.
Bij brief van 20 oktober 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld naheffingsaanslagen en boetes te zullen opleggen.
Op 31 maart 2011 heeft eiser de rittenregistratie over 2009 ingediend.
Tijdens de bezwaarfase heeft verweerder eiser herhaaldelijk verzocht nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft hieraan geen gehoor gegeven.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
In de onder 2.1 van de rechtbankuitspraak genoemde op 31 januari 2006 gedateerde “Verklaring geen privé-gebruik auto” staat onder meer:
“U moet tijdens de looptijd van deze verklaring overtuigend kunnen bewijzen dat u niet meer dan 500 kilometer privé op kalenderjaarbasis rijdt. U kunt het bewijs leveren door dagelijks een sluitende rittenregistratie bij te houden.”
Op basis van voornoemde verklaring heeft de werkgever van belanghebbende geen bijtelling van (eventueel) voordeel ter zake van privégebruik van de auto in aanmerking genomen.
Belanghebbende beschikte in de onderhavige tijdvakken privé over een motor en vanaf februari 2009 over een eigen personenauto.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank is, voor zover van belang, opgenomen:
“Eiser (…)
Ik heb een aannemersbedrijf. Ook in het weekeinde rijd ik zakelijk. De rittenadministraties kloppen niet en zijn niet sluitend. Ik ben hier slordig in geweest. De begin-en eindstanden kloppen niet doordat ik de administraties niet dagelijks heb ingevuld. De rittenstaten heb ik wekelijks dan wel tweewekelijks, met uitzondering van de vakantieperiodes, achteraf aan de hand van aantekeningen ingevuld. De kilometeradministraties zijn bruikbaar voor bewijs, zij zijn echter onvoldoende voor volledig bewijs.”
en
“De begin- en eindstanden kloppen niet doordat ik de administratie niet dagelijks heb ingevuld. De afwijkingen van de geboekte kilometers ten opzichte van de afstand zoals deze worden vermeld door een routeplanner heb ik verklaard in mijn bijlage bij de pleitnota”.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of over de onderhavige naheffingstijdvakken terecht LB bij belanghebbende is nageheven. Voorts zijn de boeten in geschil.
Belanghebbende concludeert in zijn hoger beroepen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen.
De inspecteur concludeert in zijn hoger beroepen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrond verklaring van de beroepen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.