Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:281, 12/00384 en 12/00385
Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:281, 12/00384 en 12/00385
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 februari 2014
- Datum publicatie
- 11 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:281
- Zaaknummer
- 12/00384 en 12/00385
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft (zonder te beschikken over een vergunning om als effectenbemiddelaar op te treden) bemiddeld bij beleggingen die later betalingen bleken in een piramidespel. De derden waarvoor hij bemiddeld heeft en die een belangrijk deel van hun inleg verloren, hebben belanghebbende aangesproken op vergoeding van hun schade. Belanghebbende wenst de betaalde schadevergoedingen (waartoe hij is veroordeeld) ten laste van zijn inkomen te brengen. Daarnaast wenst belanghebbende in aftrek te brengen, de door hem gedane onverschuldigde betalingen. Het Hof staat de geclaimde aftrek deels toe.
Uitspraak
kenmerk 12/00384 en 12/00385
6 februari 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[...]. [X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 10/4050 en 10/4051 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.291, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.000.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 42.814 (in welke aanslag de beschikking besloten ligt dat het verlies van belanghebbende over 2005 nihil bedraagt).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil en de aanslag aldus verminderd onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.550 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 80.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 73.560 en de aanslag aldus verminderd onder handhaving van het eerder vastgesteld inkomen uit aanmerkelijk belang.
Bij uitspraak van 6 april 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen tegen voornoemde uitspraken ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek.
Op 2 mei 2013 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 15 mei 2013 en vervolgens geschorst, teneinde belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid te stellen om aanvullend stukken in te brengen. Bij brief van 24 mei 2013 zijn partijen nader geïnformeerd over de daarbij in acht te nemen termijnen, en is hen een afschrift toegezonden van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende heeft hierop een brief ingezonden met dagtekening 26 juni 2013 (met een kopie van zijn brief aan de inspecteur van 25 juni 2013). De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 8 juli 2013. De griffier heeft bij brief van 11 juli 2013 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aanvullend stukken in te brengen. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 15 juli 2013. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 18 juli 2013. Bij brief van 24 juli 2013 heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 10 september 2013. Bij brief van 19 september 2013 heeft belanghebbende gereageerd, waarna de inspecteur bij brief van 31 oktober 2013 heeft gereageerd. Ten slotte heeft belanghebbende nog bij brief van 7 november 2013 (met bijlagen) gereageerd. Aan partijen zijn steeds afschriften verstrekt van voornoemde brieven.
Op 21 november 2013 heeft een tweede mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
Eiser heeft vanaf 1999 gelden belegd bij [...] [A 1] (hierna: [A 1]). In de periode vanaf 2003/2004 heeft eiser familie, vrienden en kennissen geattendeerd op het rendement dat hij behaalde met de bedragen die hij aan [A 1] leende. Een aantal relaties heeft vervolgens gelden belegd bij [A 1] rechtstreeks dan wel via tussenkomst van eiser in die zin dat eiser de aan hem geleende bedragen vervolgens doorleende aan [A 1]. Eiser ontving voor het aanbrengen van beleggers provisievergoedingen. Eiser stelde de beleggers die aan hem bedragen leenden, een rendement in het vooruitzicht dat lager was dan het door [A 1] aan eiser toegezegde rendement. Het verschil was derhalve voor eiser.
Begin 2005 laat [A 1] aan eiser weten wegens (tijdelijke) betalingsmoeilijkheden niet te kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen jegens eiser. In april 2005 vragen eiser en[B] BV, waarvan eiser directeur-grootaandeelhouder is, het faillissement aan van [A 1] teneinde inzicht te krijgen in de financiële situatie van [A 1]. Op 15 juni 2005 is het faillissement uitgesproken.
Op 19 maart 2008 heeft verweerder bij eiser – na dit te hebben aangekondigd – een boekenonderzoek uitgevoerd. Van het boekenonderzoek is een rapport opgesteld van 29 juli 2008. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Het doel van het bezoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangifte inkomstenbelasting 2004 en 2005.
Het onderzoek is beperkt tot het volgende elementen van de aangiften:
- fiscale verwerking van de resultaten cq. vermogens met betrekking tot de investeringen gedaan bij de heer [...] [A 1]”.
Met dagtekening 19 augustus 2008 is de aanslag ib/pvv 2005 vastgesteld. Verweerder is daarbij in zoverre afgeweken van de door eiser ingediende aangifte dat verweerder een positief voordeel uit sparen en beleggen heeft vastgesteld.
Eiser heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 25 september 2008, ingekomen bij verweerder op 26 september 2008, waarbij eiser een herziene aangifte heeft ingediend. Daarin heeft hij een negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgevoerd. In het bezwaarschrift heeft eiser toegelicht dat hij ter zake een nettoverlies heeft opgenomen ten bedrage van € 1.231.250. Dit bedrag heeft hij als volgt berekend:
- -
-
€ 21.750 in verband met van [A 1] ontvangen provisies;
- -
-
(negatief) € 273.400 in verband met rendementsbetalingen aan beleggers (zowel direct als via leningen aan eiser);
- -
-
€ 305.000 in verband met van beleggers ontvangen gelden;
- -
-
(negatief) € 1.284.600 in verband met (terug)betalingen van (gedeelten van) ingeleende hoofdsommen aan beleggers.
Op 7 oktober 2008 heeft eiser voor het jaar 2006 een verbeterde aangifte ingediend, waarin hij – anders dan in de eerder door hem ingediende aangifte voor datzelfde jaar – resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangegeven en wel naar een bedrag van negatief € 99.300.
Met dagtekening 8 december 2009 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2006 vastgesteld, waarbij hij van de ingediende aangifte is afgeweken voor wat betreft het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden. Het hiertegen gerichte bezwaar is op 10 december 2009 bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft de aanslag ib/pvv 2005 bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2010 verminderd in die zin dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op nihil is gesteld en het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld zonder rekening te houden met het door eiser aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden. Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2010 met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2006 heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld zonder rekening te houden met de door eiser in dat jaar aangegeven opbrengsten uit overige werkzaamheden. Wel heeft verweerder daarbij – op verzoek van eiser – alsnog rekening gehouden met de persoonsgebonden aftrek, die eiser wel in de eerste aangifte had geclaimd, maar niet in de verbeterde aangifte (zie 2.6).
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
In de maanden januari en februari 2005 heeft belanghebbende betalingen verricht aan derden die, als gevolg van zijn bemiddeling, gelden hadden belegd bij [A 1]. Bij brief van 24 juli 2013 heeft belanghebbende aan het Hof een (met ‘B5’ aangeduide) lijst met namen van deze derden (door hem omschreven als ‘directe crediteuren’) overgelegd alsmede kopieën van bankafschriften waaruit diverse betalingen blijken. Op deze lijst staan vermeld:[E] - [...][C], [F]-[C], [G], A[...] [D], [...][D]-[H],[...] [I],[...] [D], Stichting [J] -[K], St. [...] [J], Maatschap ‘[...][J]’, Stichting [M], [A 2] [X] BV,[A 2]. [X], en [N 1].
Uit de bij deze lijst gevoegde kopieën (aangeduid met ‘B6’) van bankafschriften blijken de navolgende betalingen aan bedoelde derden (met valutadatum):
- -
-
[E]-[...][C]: € 4.000 (27 januari 2005) en € 4.000 (28 februari 2005);
- -
-
[F] -[...][C]: € 2.000 (27 januari 2005) en € 58.700 (31 januari 2005) en € 4.000 (28 februari 2005);
- -
-
[G]: € 3.000 (27 januari 2005) en € 3.000 (28 februari 2005);
- -
-
A[...][D]: € 4.000 (28 februari 2005);
- -
-
[...] [D]: € 500 (27 januari 2005) en € 150.000 plus € 141.625 (31 januari 2005) en € 2.000 (28 februari 2005);
- -
-
St. [...] [J]: € 180.000 (2 maart 2005);
- -
-
Stichting [M]: € 7.500 (27 januari 2005) en € 7.500 (28 februari 2005);
- -
-
[A 2]. [X] B.V.: € 1.330 plus € 5.000 (27 januari 2005) en € 5.000 plus € 3000 (28 februari 2005);
- -
-
[A 2]. [X]: € 3.530 (20 januari 2005) en € 834 plus 1.500 (27 januari 2005) en € 11.068 (28 januari 2005) en € 6.000 plus 1.500 plus 834 (28 februari 2005) en € 10.000 (1 maart 2005) en € 834 (4 april 2005) en € 10.000 (29 juni 2005);
- -
-
[N 1]: € 7.500 (28 januari 2005) en € 1.000 (28 februari 2005) en € 1.000 (4 april 2005) en € 48.000 (17 mei 2005).
Op de afschriften komen geen betalingen voor aan[...][D]-[H],[...] [I], Stichting [J] -[K] of Maatschap ‘[...] [J]’.
In bijlage 2 van zijn brief van 25 juni 2013 aan de inspecteur (gevoegd als bijlage B1 bij zijn brief van 24 juli 2013 aan het Hof) maakt belanghebbende melding van betalingen (gedurende de eerste drie maanden van 2005) door [A 1] tot een totaal bedrag van € 508.050.
In dit bedrag is begrepen, zo meldt belanghebbende, een bedrag van € 35.800 ‘aan (doorbetaalde) rentes op directe leningen van derden aan [A 1]’. In deze betalingen is voorts begrepen een bedrag van € 11.625 ‘aan provisies i.v.m. bemiddeling bij directe leningen aan [A 1].
Per juni 2005 (na verwerking van betalingen tot en met 2 maart 2005) resteert een bedrag van in totaal € 2.205.000 aan leningen van bedoelde derden aan [A 1]. Het betreft:
[E]- [...][C] |
200.000 |
[F]-[...][C] |
200.000 |
[G] |
150.000 |
A.[...] [D] en [...] [D]-[H] |
200.000 |
[...] [I] |
25.000 |
J. [D] |
100.000 |
Stichting [J] –[K] |
500.000 |
St. [...][J] |
0 |
Maatschap ‘[...] [J]’ |
0 |
Stichting [M] |
430.000 |
[A 2] [X] BV |
100.000 |
[A 2] [X] |
300.000 |
[N 1]. |
0 |
Totaal |
2.205.000 |
Belanghebbende is aangesproken door A[...][D], [...] [D]-[H], [F], [E][C] en [G] tot vergoeding van schade die zij hebben geleden als gevolg van het oninbaar lijden van hun vorderingen op [A 1]. Het betreft beleggingen bij [A 1] die zij zijn aangegaan na bemiddeling door belanghebbende zonder dat deze beschikte over de daarvoor benodigde vergunning (zoals voorgeschreven in de Wet toezicht effectenverkeer 1995) voor het optreden als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder en het als zodanig aanbieden van diensten.
Belanghebbende is door het gerechtshof te Amsterdam (arrest van 8 februari 2011 met nummer 200.035.348/01) veroordeeld tot betaling van € 66.942 aan [G] en door de Hoge Raad (arrest van 5 oktober 2012 met nummer 11/02274) veroordeeld tot betaling van € 96.114 aan A[...] [D]. Voor de door [F] en [...][C] geclaimde schadevergoeding loopt nog een verwijzingsprocedure bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
Belanghebbende is voorts aangesproken door derden tot terugbetaling van de aan hem verstrekte leningen. Belanghebbende had de aldus aangetrokken gelden op zijn beurt weer belegd bij [A 1]. In 2005 en 2006 heeft belanghebbende deze leningen grotendeels terugbetaald. Belanghebbende heeft kopieën van bankafschriften overgelegd waaruit de navolgende betalingen blijken:
valutadatum |
betaald aan |
bedrag |
omschrijving |
29 juni 2005 |
[N 2] |
€ 50.000 |
Terugbetaling lening |
29 juni 2005 |
[O] |
€ 50.000 |
Terugbetaling deel lening. |
5 juli 2006 |
[P] |
€ 60.000 |
Finale aflossing lening e 200k |
12 december 2005 |
[P] |
€ 90.000 |
Aflossing lening |
21 april 2006 |
[R 1] |
€ 29.300 |
Aflossing lening |
12 juli 2006 |
[S 1] |
€ 10.000 |
Finale aflossing lening 25k |
Tot de stukken behoren kopieën van diverse leningsovereenkomsten (omschreven als ‘Schuldbekentenis’) tussen belanghebbende en [A 1]. De leningen zijn omschreven en vastgelegd in overeenkomsten van steeds één bladzijde.
In de overeenkomst van 23 januari 2005, ondertekend door [A 1], is (onder meer) opgenomen:
“verklaart wegens in onderpand genomen gelden, en wel tegen een rente van 4,0% per maand, schuldig te zijn aan:
[belanghebbende]
de somma van drie miljoen Euro (€ 3.000.000,00) en wel met ingang van 1 februari 2005”
In de overeenkomst van 9 februari 2004, ondertekend door [A 1], is (onder meer) opgenomen:
“verklaart wegens in onderpand genomen gelden, en wel tegen een rente van 60,0% voor de periode 1 maart 2004 t/m 28 februari 2005, schuldig te zijn aan:
[belanghebbende]
de somma van driehonderd en vijftigduizend Euro (€ 350.000,00) en de verschuldigde rente van twee honderd en tienduizend Euro (€ 210.000,00) (…) zullen uiterlijk op 1 maart 2005 overgemaakt worden op [een op naam van belanghebbende gestelde bankrekening].
In de overeenkomst van 30 oktober 2004, ondertekend door [A 1], is (onder meer) opgenomen:
“verklaart wegens in onderpand genomen gelden, en wel tegen een rente van 25,0% voor de periode 1 november 2004 tot 22 januari 2005, schuldig te zijn aan:
[belanghebbende]
de somma van drie miljoen en driehonderd en vijftigduizend Euro (€ 3.350.000,00) en wel met ingang van 1 november 2004.
De lening van drie miljoen en driehonderd en vijftigduizend Euro (€ 3.350.000,00) en de verschuldigde rente van achthonderd en zevenendertigduizend en vijfhonderd Euro (€ 837.500) (…) zullen per 22 januari 2005 overgemaakt worden op [een op naam van belanghebbende gestelde bankrekening].
Bij zijn brief van 24 juli 2013 aan het Hof heeft belanghebbende voorts kopieën overgelegd van leningsovereenkomsten tussen [A 1] en St. [...] [J] alsmede kopieën van leningsovereenkomsten tussen belanghebbende en de volgende derden:[...], [R 2], [S 2],[T],[U 1], [U 2], [R 1][...] [O]en [O]- [...], [V] en [N 2], en kopieën van brieven van [N 1] aan belanghebbende waarin wordt verwezen naar een lening van € 48.000 en een aflossing op deze lening van € 48.000.
Tot de stukken behoort een brief van 12 juli 2005 van belanghebbende aan de curator van [A 1] (overgelegd door belanghebbende bij brief aan het Hof van 24 juli 2013) met een opgave van zijn vordering op [A 1] van in totaal € 6.033.827. Deze vordering is de som van het totaal van een drietal leningen (inclusief rente) ad € 5.465.500 van belanghebbende aan [A 1] plus een tweetal declaraties van in totaal € 568.327. In de brief wordt voorts verwezen naar een pandrechtovereenkomst, waarbij [A 1] (als zekerheidsrecht) zijn aandelen in een tweetal vennootschappen aan belanghebbende in onderpand heeft gegeven.
Bij de brief aan de curator is als bijlage 4 gevoegd, een kopie van een e-mail van belanghebbende aan [A 1] van 16 maart 2005 waarin opgenomen (voor zover hier van belang):
“Beste [...],
medio januari 2005 vroeg jij mij of de betalingen van de 25% actie lopend tot 21 januari 2005 met één maand uitgesteld kon worden.
Dit bericht kwam voor mij als een donderslag bij heldere hemel. Ik heb toen aarzelend ingestemd, maar nu twee maanden later zijn mijn waarnemingen:
- van het per 21 januari vrijkomende bedrag van € 4.187.500 (inleg € 3.350.000 plus € 837.500 gegarandeerde rendement) is tot op heden door mij slechts € 312.500 ontvangen, ondanks dat een zeer groot deel in nieuwe leningen werd omgezet,
- zelf heb ik eind januari 2005 wel € 523.414 uit eigen middelen voorgeschoten teneinde onrust bij onze relaties te voorkomen en
- op dit moment zijn er nog steeds geen concrete afspraken tussen ons over de uitbetaling van het restant.
(…)
Het voorgaande heeft als resultaat, dat voor mij nu de grens van begrip en soepelheid is bereikt.
(…)
Bij niet uitvoering van de gevraagde betalingen uiterlijk per 23 en 30 maart a.s. kan ik onze relaties eind maart a.s. niet uitbetalen. Ik zal dan echt genoodzaakt zijn om hen te informeren over het in de afgelopen maanden ontstane financiële dilemma.
Mocht ook het voorgaande verzoek weer niet tot het gewenste resultaat en eerder overeengekomen betalingsresultaat leiden, dan zie ik mij genoodzaakt tot het nemen van stappen na en in overleg met mijn adviseurs.”
Bij de brief aan de curator is als bijlage 7 gevoegd, een kopie van een brief van 8 februari 2005 van belanghebbende (op briefpapier van[B] B.V.) aan [A 1] waarin opgenomen (voor zover hier van belang):
“Beste [...],
Ons gesprek van 1 februari 2005 heb ik verder op mij laten inwerken gezien de omvang en de inpact ervan. Met name jouw aanbod aan mij jouw 26% van de [W 1]en 48% van de [W 2]aandelen in pachtrecht te geven, vroeg enige tijd van verwerking en ook een korte afstemming met mijn advocaat.
De bijgesloten pandrecht overeenkomst plus de daarbij behorende bijlage is mijn reactie op jouw voorstel van 1 februari j.l. Ik hoop, dat het overeenkomstig jouw ideeën is en zo niet, dan hoor ik dat graag.”
In de bijbehorende overeenkomst (op 8 en 9 februari 2005 ondertekend door [A 1] en belanghebbende) met in de kop: ‘Pandrecht op aandelen [W 2]B.V. en [W 1]B.V. in verband met leningen van / via [belanghebbende] aan [...] [A 1]’ is onder meer opgenomen:
“Ondergetekende,[...][A 1], (…), hierna genoemd de Pandgever,
verklaart:
A) als gevolg van diverse leningen plus de daaraan gekoppelde rentebetalingen schuldig te zijn aan [belanghebbende] (…)
B) ter zekerstelling van de overeengekomen rentebetalingen alsmede de terugbetalingen van de verstrekte gelden van de leningen, wordt aan [belanghebbende] (Pandhouder) het pandrecht gegeven[van] alle bovengenoemde aandelen in [W 2]B.V. en [W 1][...]B.V., die Pandgever in eigendom heeft.
(…)
De uitoefening van het pandrecht (…) zal van toepassing zijn op het moment dat Pandhouder (tevens Debiteur) zijn financiële verplichtingen aan Pandhouder (tevens Crediteur) niet meer nakomt volgens de gemaakte afspraken (…).
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur het inkomen uit werk en woning over 2005 en 2006 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil, of belanghebbende bij het bepalen van zijn belastbaar inkomen in aftrek kan brengen, de aan derden betaalde (voorgeschoten) rente en aflossing, schadevergoedingen en terugbetalingen op leningen. Het bij de uitspraken op bezwaar over beide jaren vastgestelde inkomen uit aanmerkelijk belang en inkomen uit sparen en beleggen is niet (meer) in geschil.
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep.
Bij de tweede mondelinge behandeling heeft belanghebbende zijn standpunt dat de inspecteur onbehoorlijk en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en de aanslagen reeds op die grond niet in stand kunnen blijven, laten varen.
Belanghebbende concludeert (naast vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar):
- -
-
primair tot vermindering van het inkomen uit werk en woning met € 1.989.428 over 2005 en € 175.000 over 2006 en overeenkomstige vaststelling van de over deze jaren geleden verliezen onder verwijzing naar artikel 3.3, eerste lid onder b, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet);
- -
-
subsidiair tot vermindering van het inkomen uit werk en woning met € 1.231.250 over 2005 en € 99.300 over 2006 en overeenkomstige vaststelling van de over deze jaren geleden verliezen als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden, zoals eerder door hem verdedigd bij de rechtbank;
- -
-
meer subsidiair tot vermindering van het inkomen uit werk en woning over 2005 tot € 819.428 en overeenkomstige vaststelling van het over dit jaar geleden verlies als (negatief) resultaat van zijn bemiddelingswerkzaamheden voor beleggers bij [A 1].
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.