Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2919, 13/00249

Gerechtshof Amsterdam, 10-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2919, 13/00249

Inhoudsindicatie

De informatiebeschikking is rechtmatig genomen. Belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR. Het Hof maakt voorts geen gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8:63, derde lid, van de Awb getuigen op te roepen.

Uitspraak

Kenmerk 13/00249

10 juli 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4494 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 augustus 2011 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld.

1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1 gemelde beschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 augustus 2012, die beschikking gehandhaafd.

1.3.

Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank - bij uitspraak van 13 maart 2013 - als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- stelt eiser een termijn van twee maanden vanaf het onherroepelijk worden van deze uitspraak waarbinnen hij alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie kan verstrekken.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 24 juni 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Op 30 juni 2014 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“2.1. Eiser heeft - onder meer - tijdens een gesprek met de Belastingdienst op 6 april 2010 aangegeven dat hij van 26 juni 2006 (en naar later is gebleken tot eind mei 2010) houder is geweest van een bankrekening van [Bank A] met nummer [1]. In mei 2010 heeft eiser een saldi-overzicht van deze rekening verstrekt.

Eiser heeft de tegoeden op deze rekening nimmer verantwoord in zijn aangiften inkomstenbelasting.

2.2.

Verweerder heeft naar aanleiding van deze gegevens eiser bij brief van 12 april 2011 verzocht om de volgende informatie te verstrekken:

- een overzicht van alle mutaties op de rekening met nummer [1] vanaf het moment van opening van de rekening tot en met datum opheffing;

- voor de jaren 2004 tot en met 2008 een juiste en volledige opgaaf van het bezit aan contanten per 1 januari respectievelijk 31 december van ieder jaar;

- een toelichting wat de reden is geweest een bankrekening in Zwitserland te openen.

2.3.

Bij brief van 18 mei 2011 heeft verweerder nogmaals gemotiveerd verzocht de gevraagde gegevens te verstrekken.

2.4.

Verweerder heeft bij brief van 1 juni 2011 eiser nogmaals gewezen op de verplichting om een overzicht te verstrekken van alle mutaties op de Zwitserse bankrekening gedurende het bestaan van die rekening. Daarnaast heeft verweerder eiser vragen gesteld over een viertal onderwerpen:

1. Ontvangst contante gelden van wijlen [B].

2. Zwitserse bankrekening.

3. Eisers dienstbetrekking bij [Maatschap C].

4. De verkoop van kostbare horloges.

Verweerder heeft eiser tot 1 augustus 2011 de gelegenheid geboden de bankgegevens te verstrekken en de vragen te beantwoorden.

2.5.

Omdat eiser heeft geweigerd de gevraagde mutatieoverzichten te verstrekken dan wel vragen te beantwoorden, heeft verweerder de in geding zijnde beschikking afgegeven.

In deze beschikking staat onder meer het volgende:

“In verband met de behandeling van uw bezwaarschriften inkomstenbelasting over de jaren 2005 tot en met 2008 heb ik u meermaals verzocht om gegevens te verstrekken van een door u aangehouden Zwitserse bankrekening met nummer [1]. Meer in het bijzonder heb ik gevraagd om een overzicht van alle mutaties die op deze rekening hebben plaatsgevonden vanaf het moment van opening tot en met het moment van opheffing.

Ondanks herhaalde en gemotiveerde verzoeken van mijn kant heeft u structureel geweigerd mij deze gegevens te verstrekken. In uw laatste reactie over dit onderwerp d.d. 28 juli 2011 schrijft u letterlijk: “T.a.v. de zwitserse bankrekening kent u mij(n) standpunt. Als de heren mij tegemoet komen, zijn we weer in gesprek.”

Hieruit volgt dat u zich welbewust op het standpunt stelt dat de inspecteur eerst in ander verband aan door u gestelde voorwaarden moet voldoen alvorens u de gevraagde informatie verstrekt.

U bent er door mij echter meermaals op gewezen dat u op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht bent de gevraagde gegevens te verstrekken en dat u daaraan niet de door u gestelde voorwaarden kunt verbinden.

(…)”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan en voegt daaraan nog het volgende toe.

2.3.

Belanghebbende heeft het in de informatiebeschikking gemelde overzicht van alle mutaties op de bankrekening met nummer [1] ook na het vaststellen van die beschikking niet verstrekt.

2.4.

Bij aangetekende brief van 23 juni 2014 heeft belanghebbende vier medewerkers van de Belastingdienst opgeroepen als getuige te verschijnen ter zitting van 3 juli 2014. Het betreft [D], [E], [F] en [G].

2.5.

Bij brief van 30 juni 2014 heeft de contactambtenaar AWR het Hof het navolgende geschreven:

“Edelgrootachtbaar college,

Belanghebbende, belastingplichtige [X] te [Z], heeft bij aangetekend schrijven de navolgende personen opgeroepen als getuige te verschijnen;

1. [F],

2. [G],

3. [E],

4. [D].

De hierboven onder 1-4 genoemde personen zijn belastingdienstmedewerkers en deze worden geacht zich in het geval zij als getuigen worden opgeroepen voor Instructie tot mij als Contactambtenaar te wenden.

Naar mijn inschatting zullen - gelet op de aard van het geschil - alle opgeroepen personen als getuige geen bijdrage kunnen leveren aan de rechtsvinding.

Ik heb bovengenoemde medewerkers daarom geadviseerd niet als getuige ter zitting te verschijnen.

Hierdoor deel ik u mede dat ik na overleg met bovengenoemde personen u definitief kan berichten dat zij niet bereid zijn als getuige te verschijnen,

[D] zal namens de Inspecteur verschijnen als procesprocespartij. [E] zal ter zitting als bijstand van [D] verschijnen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de bestreden beschikking rechtmatig heeft genomen en terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende – zakelijk weergegeven – niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 47 van de AWR.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing