Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3030, 12/00771
Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3030, 12/00771
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 april 2014
- Datum publicatie
- 13 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3030
- Zaaknummer
- 12/00771
- Relevante informatie
- Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8
Inhoudsindicatie
De inspecteur is ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep. Het zou niet met de ratio van artikel 27m, lid 1, AWR stroken om de partij die incidenteel hoger beroep instelt gebonden te achten aan de (deel)beslissingen waarop het hoger beroep betrekking heeft. De vrijval van de in geding zijnde passiefposten in 2006 wordt slechts gedeeltelijk aan belastingheffing onderworpen (door middel van de vaststelling van het verlies van 2006 op nihil), nu de aanslag Vpb 2006 bij uitspraak op bezwaar is vernietigd omdat de aanslag niet tijdig was opgelegd en de foutenleer in een situatie als de onderhavige niet van toepassing is, omdat de passiefposten in 2006 als opgeheven beschouwd moeten worden en per 31-12-2006 niet meer op de balans van belanghebbende voorkomen.
Uitspraak
kenmerk 12/00771
17 april 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]B.V., te [Z], belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/6060 en 11/6061 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.402.535. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur het verlies van 2006 vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikking 2006). Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 75.146 en een verzuimboete opgelegd van € 113.
1.1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 29 oktober 2011, de aanslag voor het jaar 2006 vernietigd, de beschikking heffingsrente vernietigd, de verzuimboete verminderd tot € 22 en de verliesvaststellingsbeschikking 2006 gehandhaafd.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.660.134. Gelijktijdig met deze aanslag heeft de inspecteur het verlies van 2007 vastgesteld op nihil (verliesvaststellingsbeschikking 2007). Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 92.619 en een verzuimboete opgelegd van € 340.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 oktober 2011, de aanslag voor het jaar 2007, de beschikking heffingsrente, de verzuimboete en de verliesvaststellingbeschikking 2007 gehandhaafd.
Tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld en daarop heeft de rechtbank bij uitspraak van 28 augustus 2012 onder meer:
- de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard;- de uitspraken op bezwaar vernietigd;- het verlies van 2006 vastgesteld op € 259.538;- de verzuimboete voor het jaar 2006 vernietigd;- de aanslag voor het jaar 2007 verminderd tot nihil; - het verlies van het jaar 2007 vastgesteld op € 1.939;- de beschikking heffingsrente voor het jaar 2007 dienovereenkomstig verminderd;- de verzuimboete voor het jaar 2007 verminderd tot € 22,- en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 oktober 2012, aangevuld bij brieven van 5 november 2012 en 27 december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij afzonderlijk schrijven heeft de inspecteur incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 5 april 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Aansluitend zijn partijen in de gelegenheid gesteld een compromissoire oplossing te beproeven. De griffier heeft op 18 februari 2014 telefonisch bericht ontvangen dat partijen geen compromis hebben bereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.9 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres is opgericht op 31 maart 1993. In het tot de gedingstukken behorende uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is als bedrijfsomschrijving van eiseres vermeld: de exploitatie van eigen onroerend goed en de handel in grond- en verzetmachines en aanverwante artikelen.
2.2.De bestuurder van eiseres is sinds 2 november 1998 [A]. De aandelen in eiseres behoorden tot het overlijden van [B] op 24 maart 1995 tot de huwelijksgoederengemeenschap van [B] en [C]. Na het overlijden van mevrouw [C] op 18 juni 2000 behoorden de aandelen in eiseres tot de onverdeelde nalatenschap. De aandelen van eiseres zijn in maart 2006 en mei 2007 onderwerp van geschil geweest tussen de erfgenamen. Bij vaststellingsovereenkomst van 21 februari 2008 zijn de aandelen in eiseres toebedeeld aan [D], [A] en [E] (hierna gezamenlijk te noemen: de aandeelhouders).
De aandelen zijn op 7 oktober 2009 geleverd.
2.3.In een brief van d.d. 19 maart 1990 gericht aan [B] met als onderwerp “bodemsanering terrein [A-straat 1]” is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van ons gesprek betreffende de bodemverontreinigingen op uw terrein aan de [A-straat 1], doen wij u hierbij onze globale prijsaanbieding toekomen van de saneringswerkzaamheden.
Als basis geldt het Oriënterend Bodemonderzoek uitgevoerd door het Gemeentelijk Centraal Milieulaboratorium te [Z]. (…)
De prijsindicatie voor bovengenoemde werkzaamheden
bedraagt fl. 3.500.000,- ekskl. B.T.W.
(…)”.
2.4.In het taxatierapport van 12 januari 1996 van [taxateur 1] en [taxateur 2], makelaars in en taxateurs van onroerende zaken, als zodanig aangewezen door de rechtverkrijgenden van [B], is ter zake van het perceel plaatselijk bekend als voormalig [A-straat 1] te [Z], voor zover van belang, vermeld dat zij:
“verklaren, dat zij na onderzoek de in dit rapport omschreven onroerende zaken hebben getaxeerd op basis van de waarde in het economische verkeer van het perceel grond, zonder rekening te houden met de bodemverontreiniging, per 24 maart 1995, op een bedrag van:
NLG 3.900.000,--
(…)
de waarde in het economische verkeer van het perceel grond, rekening houdende met de bodemverontreiniging, per 24 maart 1995, op een bedrag van:
NLG 1.800.000,--”.
Eiseres heeft op 5 augustus 2003 aan de aandeelhouders verkocht:
a. het perceel bouwgrond gelegen aan de [B-straat] te [Z] kadastraal bekend gemeente [Q] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 1], groot 22 ca;
b. het perceel bouwgrond gelegen aan de [B-straat] te [Z] kadastraal bekend gemeente [Q] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 2], groot 88 a en 3 ca.;
(hierna: de percelen).
De percelen overlappen deels het perceel voormalig bekend als [A-straat 1] (genoemd onder 2.3 en 2.4), maar niet hoofdzakelijk. In de ter zake opgemaakte koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, vermeld dat:
“de koopprijs van het verkochte is vastgesteld op de waarde zoals die zal blijken uit de minnelijke waardering van de percelen door de Belastingdienst Ondernemingen [Z] en [taxatiebureau] te [Z] op de aanvraag door de verkoper ten behoeve van een verkoop aan privé, geaccordeerd door de Belastingdienst Ondernemingen d.d 21 juli 2003.”
Op 10 juni 2004 hebben [taxateur 3], taxateur van onroerende zaken, namens en als zodanig aangewezen door de Belastingdienst [...] en [taxateur 2], Registermakelaar in en taxateur onroerende zaken, namens [taxatiebureau] B.V., als zodanig aangewezen door de directie van eiseres, het perceel plaatselijk bekend als voormalig [A-straat 1] getaxeerd. In het ter zake opgemaakte taxatierapport is, voor zover hier van belang, vermeld dat zij:
“verklaren, dat zij na bezichtiging en inspectie op 10 juni 2004 op basis van de in dit rapport omschreven uitgangspunten en omstandigheden hebben gewaardeerd ter bepaling van:
- de waarde in het economische verkeer, per heden, in totaal op een bedrag van:
EUR 2.130.000, --
(…)
Milieu
Wij hebben geen onderzoek verricht of laten verrichten naar de aanwezigheid van stoffen of materialen in de bodem (grond, grondwater of waterbodem), die ingevolge thans geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak schadelijk zijn voor mens, milieu, of gebouwen, respectievelijk naar de aanwezigheid van stoffen die de waarde zouden kunnen beïnvloeden. Indien er geen melding wordt gemaakt van negatieve milieu-aspecten betekent dit niet dat er geen negatieve milieu-aspecten zouden kunnen zijn. Nader onderzoek kan gewenst zijn.
Negatieve milieu-aspecten kunnen voor korte of langere termijn van invloed zijn op de waarde. Bij de waardering is hiermede geen rekening gehouden en is uitgegaan van de fictie “naar huidige maatstaven zonder beperkingen geschikt voor het huidige gebruik”.
Wij adviseren ter verkrijging van zekerheid omtrent de milieukundige staat van de bodem om een (indicatief) bodemonderzoek uit te (laten) voeren.
Opmerking
- De taxateurs hebben de volgende visuele waarnemingen gedaan die aanleiding zouden kunnen zijn om bodemverontreiniging aanwezig te achten:
Op basis van de gerealiseerde saneringskosten op omliggende percelen, is bij deze waardering uitgegaan van saneringskosten van EUR 500.000,--.
(…)”.
In de akte van economische overdracht van 23 maart 2005 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Koopprijs
De koopprijs van het verkochte bedraagt: twee miljoen éénhonderd dertigduizend euro (€2.130.000,00), exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, berekend naar een tarief van negentien procent (19%), zijnde vierhonderd vierduizend zevenhonderd euro (€ 404.700), derhalve in totaal twee miljoen vijfhonderd vier en dertigduizend zevenhonderd euro (€ 2.534.700).”
De percelen zijn op 23 maart 2005 op verzoek van de economische eigenaar door eiseres juridische geleverd aan Stichting [F].
2.6.Op of omstreeks 18 januari 2008 is eiseres door haar aandeelhouders aansprakelijk gesteld tot een bedrag van € 1.500.000 voor geraamde saneringskosten in verband met de aankoop van de percelen.
2.7.1.In haar aangifte vpb 2005 heeft eiseres ter zake van behaalde boekwinst bij de overdracht van het economische eigendom van de percelen een herinvesteringsreserve van € 1.662.073 opgenomen. Verweerder heeft met betrekking tot de vorming van de herinvesteringsreserve vragen aan eiseres gesteld. Eiseres heeft bij brief van 14 juni 2007 antwoord gegeven op de door verweerder gestelde vragen. Vervolgens heeft verweerder de aanslag voor het jaar 2005 en de verliesbeschikking conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.7.2.Bij brief met dagtekening 23 december 2008 heeft eiseres verweerder verzocht ermee in te stemmen om de termijn voor het aanwenden van de in 2005 gevormde herinvesteringsreserve met twee jaar te verlengen. Verweerder heeft hierop bij brief met dagtekening 19 februari 2009 in afwijzende zin gereageerd.
Met betrekking tot 2006 heeft eiseres elektronisch aangifte vpb gedaan van een negatief saldo fiscale winst van € 1.259.538. Op de fiscale balans is per ultimo 2006 een herinvesteringsreserve vermeld van € 1.662.073. Daarnaast is op de fiscale balans per ultimo 2006 een milieuvoorziening vermeld van € 1.000.000. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de herinvesteringsreserve laten vrijvallen en de gevormde milieuvoorziening niet toegestaan.
2.9.Met betrekking tot 2007 heeft eiseres elektronisch aangifte vpb gedaan van een negatief saldo fiscale winst van € 1.939. Op de fiscale balans is per ultimo 2007 een herinvesterings-reserve vermeld van € 1.662.073. Daarnaast is op de fiscale balans per ultimo 2007 een milieuvoorziening vermeld van € 1000.000. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de herinvesteringsreserve laten vrijvallen en de gevormde milieuvoorziening niet toegestaan.”
Nu partijen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen grieven hebben aangevoerd zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Aan deze feiten voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
In het koopcontract betreffende de verkoop op 5 augustus 2003 door belanghebbende aan haar aandeelhouders van twee percelen, zoals nader aangeduid in onderdeel 2.5.1 van de uitspraak van de rechtbank (hierna: de percelen), is voorts onder meer het volgende vermeld:
“Verklaringen van verkoper inzake verontreinigingArtikel 5Verkoper verklaart vervolgens:a. Het is hem niet bekend dat er feiten zijn, onder meer op grond van:
- eigen deskundigheid;
- publicaties in (locale) bladen;
- een in het verleden uitgevoerd bodemonderzoek;
- het gebezigde gebruik van het verkochte;waaruit blijkt dat het verkochte in zodanige mate is verontreinigd met giftige, chemische en/of andere (gevaarlijke) stoffen, dat het aannemelijk is dat deze verontreiniging ingevolge de thans geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak aanleiding zou geven tot sanering of tot het nemen van andere maatregelen.”
In een brief van de maatschap [D], [A] en [E] aan belanghebbende van 18 januari 2008 is onder meer het volgende vermeld:
“Onderwerp: [Aansprakelijkstelling] inzake te betalen saneringskosten in verband met aankoop bouwterrein plaatselijk bekend aan de voormalige [A-straat 1] te Amsterdam (…).(…)
De gemeente [Z] heeft recentelijk aan ons kenbaar gemaakt, dat wij het bouwperceel [perceelnummer 1] in de [projectnaam] te [Z] moeten saneren in verband [met] het onderkelderen (parkeergelegenheid) van de kantoorgebouwen. Door het ingenieursbureau [...] [dat] is aangesteld door de gemeente [Z] (…) zijn wij geadviseerd om voor het bouwperceel [perceelnummer 1] rekening te houden met circa EUR 1.500.000 excl. BTW aan saneringskostenWij stellen [belanghebbende] (…) aansprakelijk voor het betalen van de geraamde saneringskosten (…).”
[aannemersbedrijf] heeft in een brief aan de maatschap [...] van 21 oktober 2010 de saneringskosten van het perceel [perceelnummer 1] [projectnaam] geschat op € 1.550.000.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld bij brief aan het Hof van 18 februari 2013. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Incidenteel Hoger Beroep(…)Hierbij deel ik u mee dat ik incidenteel Hoger Beroep instel tegen de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 28 augustus 2012, nr. AWB 11/6060. Deze uitspraak heeft betrekking op het ingestelde beroep door [belanghebbende] tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2006 (…). De uitspraak heeft ook betrekking op het ingestelde beroep door [belanghebbende] tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2007 (…).Mijn verweerschrift treft u bijgevoegd in drievoud aan. Dit verweerschrift bevat tevens de motivering van het incidenteel Hoger Beroep. Het incidenteel Hoger Beroep heeft betrekking op de beslissing van de Rechtbank Haarlem om de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde definitieve aanslagen vennootschapsbelasting en beschikkingen heffingsrente 2006 en 2007 te verminderen voor wat betreft het onderdeel ‘herinvesteringsreserve’.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in beroep zijn in hoger beroep de volgende vragen in geschil:
heeft belanghebbende een passiefpost voor een aansprakelijkstelling voor saneringskosten van € 1.000.000 mogen vormen?
- dient de ter zake van de vervreemding van onroerende zaken in 2005 gevormde herinvesteringsreserve van € 1.662.073 in 2006 vrij te vallen?
- indien belastingheffing over de herinvesteringsreserve over het jaar 2006 niet (volledig) mogelijk is, kan dan het in 2006 niet belaste deel van die reserve in 2007 worden belast;
Voorts is in geschil de vraag of de inspecteur ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op het jaar 2007.
3.3. Het Hof begrijpt dat het beroep voor wat betreft het jaar 2006 uitsluitend betrekking had op de verliesvaststellingsbeschikking en de verzuimboete en begrijpt dat de rechtbank heeft bedoeld de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2006 (uitsluitend) te vernietigen, voor zover deze daarop betrekking heeft. Dit betekent dat het Hof ervan zal uitgaan dat de uitspraak op bezwaar betreffende het jaar 2006 voor zover deze betrekking heeft op de aanslag 2006 en de beschikking heffingsrente 2006 in stand is gebleven.