Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:311, 12/00357

Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:311, 12/00357

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 januari 2014
Datum publicatie
12 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:311
Zaaknummer
12/00357

Inhoudsindicatie

De negatieve resultaten uit de handel in opties kunnen niet worden toegerekend aan de door belanghebbende gedreven onderneming, en kunnen derhalve niet ten laste van het resultaat van die onderneming worden gebracht. De handel in opties behoort niet tot de normale bedrijfsuitoefening. Er is geen sprake van tijdelijk overtollige middelen. En ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat wel sprake is van tijdelijk overtollige middelen, dan zijn deze middelen op een zodanige wijze belegd dat niet redelijkerwijze kon worden aangenomen dat deze weer tijdig in de onderneming beschikbaar zouden zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Kenmerk 12/00357

30 januari 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/6393 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 juni 2010 aan belanghebbende over het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van bedrag van € 136.952.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 november 2011, die aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 mei 2012, aangevuld bij brief van 30 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 3 december 2013 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende, waarvan een afschrift is verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. Eiseres drijft een onderneming onder de naam [A]. De onderneming houdt zich bezig met werkzaamheden op het gebied van interim management en consultancy op financieel gebied.

2.2.

Voor de lopende inkomsten en uitgaven van haar onderneming maakt eiseres gebruik van een bankrekening. Eiseres is daarnaast houdster van een rekening bij [Bank B]. Eiseres stort liquide middelen uit haar onderneming van de eerstgenoemde rekening op de rekening bij [Bank B]. Met de rekening bij [Bank B] handelt eiseres in AEX-opties.

2.3.

De waarde van de via de [Bank B-rekening] verhandelde effecten bedroeg per 1 januari 2007 € 6.550 en per 31 december 2007 nihil. Eiseres heeft in 2007 in totaal voor € 880.249 aan AEX-opties gekocht en voor € 832.277,50 aan AEX-opties verkocht, met een negatief beleggingsresultaat van € 49.971,60.

2.4.

De balans over het jaar 2007 van de onderneming van eiseres vermeldt aan banktegoeden per 1 januari een saldo van € 7.984 en per 31 december een saldo van € 17.214.

2.5.

In de aangifte IB/PVV 2007 (hierna: de aangifte) heeft eiseres een waardevermindering van de opties van € 50.000 als overige bedrijfskosten aangegeven.

2.6.

Verweerder heeft de aanslag als volgt vastgesteld:

aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 37.742

bij: waardevermindering effecten zijn geen kosten van de onderneming € 50.000

geen kleinschaligheidstoeslag € 5.625

niet aangegeven loon € 59.668

af: toepassing startersaftrek € 6.398 -/-

MKB-vrijstelling € 9.685 -/-

vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 136.952”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

In de aangifte IB 2006 heeft belanghebbende ook een verlies op de handel in opties (ter grootte van € 50.000) als ‘overige bedrijfskosten’ aangegeven. In zowel de aangifte over 2006 als 2007 staat het verlies vermeld als “waarderingsverminderingen effecten”.

2.4.

In de aangifte IB 2008 heeft belanghebbende een winst met de handel in opties ten bedrage van € 14.385 aangegeven. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling die winst gecorrigeerd. Over 2009 is ter zake van de optiehandel een resultaat van nihil aangegeven.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de resultaten uit de handel in opties – als bedoeld onder 2.3 (laatste volzin) van de rechtbankuitspraak – aan belanghebbendes onder de naam [A] gedreven onderneming (zie uitspraak rechtbank onder 2.1) kunnen worden toegerekend? Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de inspecteur ontkennend.

Niet in geschil is dat voornoemde handel in 2007 tot een verlies van in totaal € 49.972 heeft geleid en dat belanghebbende ter zake van dat verlies in haar aangifte IB 2007 een bedrag van € 50.000 heeft opgenomen.

3.2.

Indien de onder 3.1 weergegeven vraag ontkennend moet worden beantwoord is subsidiair in geschil of belanghebbende op basis van het vertrouwensbeginsel voornoemd bedrag van € 50.000 in mindering op haar winst mag brengen?

3.3.

Namens belanghebbende zijn ter zitting van het Hof twee nieuwe stellingen naar voren gebracht. Belanghebbende betoogt:

-

dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden doordat zij (ten onrechte) anders wordt behandeld dan ondernemers in de vennootschapsbelasting (bijvoorbeeld woningbouwcorporaties); en

-

“dat de handel in opties onderdeel uitmaakte van het opbouwen van een pensioen en dat het verlies aftrekbaar is van de winst omdat de pensioenreserve is afgenomen met het bedrag van het verlies”.

Beide stellingen zijn namens belanghebbende ter zitting ingetrokken.

3.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld indien het gelijk aan de inspecteur is (het bedrag van € 50.000 is alsdan niet aftrekbaar) en dat het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 50.000 moet worden verminderd indien belanghebbendes standpunt moet worden gevolgd.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing