Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3120, 13/00599 en 13/00600
Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3120, 13/00599 en 13/00600
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 juli 2014
- Datum publicatie
- 13 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3120
- Zaaknummer
- 13/00599 en 13/00600
Inhoudsindicatie
Woning verkocht aan vennootschap met vestiging van het recht van erfpacht op de woning; niet aannemelijk dat de erfpachter belang heeft bij de waarde-ontwikkeling van de onderliggende onroerende zaak: de eigen woningregeling is niet van toepassing.
Uitspraak
kenmerk 13/00599 en 13/00600
24 juli 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
[X] te [Z],
belanghebbende sub 1,
[Y] te [Z],
belanghebbende sub 2,
tezamen aan te duiden als: belanghebbenden,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 12/5017 en AWB 13/269 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Maastricht, en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Leiden,
hierna gezamenlijk en ieder voor zich aan te duiden als: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende sub 1 voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.927 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 48.921. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 2.828 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 26 november 2012 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (naar het Hof begrijpt) € 107.981 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (naar het Hof begrijpt) € 39.757, en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De inspecteur heeft aan belanghebbende sub 2 voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.694 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.848. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de inspecteur € 2.681 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Op het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 12 december 2012 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.694 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.684, en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Bij uitspraak van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende sub 1 (zaak met kenmerk AWB 12/5017) tegen de in 1.1.2 vermelde uitspraak op bezwaar (voor zover thans van belang) en het beroep van belanghebbende sub 2 (zaak met kenmerk AWB 13/269) tegen de in 1.2.2 vermelde uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben daartegen hoger beroep ingesteld bij een op 7 oktober 2013 ingekomen gezamenlijk hogerberoepschrift. Het hoger beroep van belanghebbende sub 1 is ingeschreven onder kenmerknummer 13/00599, dat van belanghebbende sub 2 onder kenmerknummer 13/00600. De inspecteur heeft in ieder van beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld.
Eisers zijn met elkaar gehuwd geweest maar waren in het onderhavige jaar gescheiden en geen fiscale partners.
De woningen [a-straat 1] ([...]) en [2]([...]) te [Z] (hierna: de onroerende zaak) waren gezamenlijk eigendom van eisers en zijn door hen bouwkundig aangepast en samengevoegd tot één woning.
Eiser is directeur/aandeelhouder van [A] B.V. Eiseres is directeur/aandeelhouder van [B] B.V.
Eisers hebben de onroerende zaak in 2008 verkocht aan genoemde vennootschappen. Op 31 januari 2008 hebben eisers de onroerende zaak aan genoemde vennootschappen geleverd, ieder voor de onverdeelde helft. De levering geschiedde onder voorbehoud van een recht van erfpacht. De koopsom is vastgesteld op € 1.550.000. De jaarlijkse canon is vastgesteld op € 93.000, zijnde 6% van de koopsom.
De akte van levering en vestiging van 31 januari 2008 ziet op de onroerende zaak als geheel, dus zowel op de ondergrond als op de opstallen. De akte bepaalt met betrekking tot de erfpacht het volgende:
“ERFPACHT
Verkoper (hierna ook aangeduid als: “de erfpachter”) heeft zich voorbehouden het tijdelijk recht van erfpacht op de aan koper (hierna ook aangeduid als: “de eigenaar”) bij deze akte overgedragen registergoederen, eindigende op éénendertig december tweeduizend drieëntachtig, terzake van welk recht van erfpacht de volgende voorwaarden en bepalingen zullen gelden:
1. Het recht van erfpacht zal eindigen op éénendertig december tweeduizend drieëntachtig.
2. Bij het einde van het recht van erfpacht komt aan de erfpachter toe de vergoeding als bepaald in artikel 5:99 Burgerlijk Wetboek.
De vergoeding zal als dan in onderling overleg worden vastgesteld, dan wel bij gebreke daarvan, door een drietal deskundigen waarvan er één zal worden aangewezen door de erfpachter, één door de eigenaar en de derde zal worden aangewezen door de deskundigen welke zijn aangewezen door de erfpachter en de eigenaar.
3. Het registergoed ter zake waarvan het recht van erfpacht is voorbehouden, heeft als bestemming: woondoeleinden, met dien verstande dat in het registergoed ook bedrijfsmatige activiteiten mogen plaatsvinden, mits niet in strijd met de wet.
4. Het is de erfpachter toegestaan het recht van erfpacht, dan wel een gedeelte daarvan, te vervreemden zonder voorafgaande toestemming van de eigenaar.
5. Terzake van het recht van erfpacht is de erfpachter een jaarlijkse canon verschuldigd, te voldoen op éénendertig december van ieder jaar, welke canon zal bedragen voor het registergoed vermeld onder 1. (Rb: huisnummer 21) achtenveertigduizend euro (€ 48.000,00) per jaar en voor het registergoed vermeld onder 2. (Rb: huisnummer 23) vijfenveertigduizend euro (€ 45.000,00) per jaar.
6. De canon kan in onderling overleg worden gewijzigd.
7. Het risico van de aanwezigheid van verontreiniging van de bodem dan wel het grondwater komt voor rekening van de eigenaar, onverminderd diens recht de veroorzaker van de verontreiniging aan te spreken. Partijen zijn niet bekend met de aanwezigheid van enige verontreiniging van de bodem, dan wel het grondwater.
8. Van een eventuele vervreemding van (een gedeelte van) het recht van erfpacht zal de erfpachter gehouden zijn binnen één maand nadat de betreffende vervreemding heeft plaatsgehad een afschrift van de notariële akte waarbij de overdracht is bewerkstelligd te verstrekken aan de eigenaar.
9. In geval van vervreemding door de eigenaar van het aan hem toekomende registergoed waarop het recht van erfpacht rust, zal de eigenaar gehouden zijn het betreffende registergoed te koop aan te bieden aan de erfpachter, waarbij de koopprijs en de overige voorwaarden in onderling overleg zullen worden vastgesteld, dan wel bij gebreke daarvan overeenkomstig lid 2.
10. Het is de erfpachter toegestaan het recht van erfpacht te belasten met beperkte rechten, zonder voorafgaande toestemming van de eigenaar.”
Eisers hebben het onverdeelde aandeel in de onroerende zaak in 2012 weer teruggekocht van genoemde vennootschappen. De koopprijs van de onroerende zaak bedroeg € 1.476.374, is schuldig gebleven en omgezet in een geldlening. Levering vond plaats op 29 oktober 2012. De koopovereenkomst bevatte met betrekking tot de koopsom de volgende bepaling:
“9. Indien ten aanzien van de Kopers met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting over de jaren 2008 en volgende vast komt te staan dat ter zake van de Woningen voor hen de zogenaamde eigenwoningregeling geen toepassing vindt, wordt de koopsom verlaagd tot negenhonderdvijftigduizend euro (€ 950.000)”
Nu tegen de vaststelling van deze feiten in hoger beroep geen bezwaar is ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals voor de rechtbank in geschil of de eigenwoningregeling in de periode 1 februari 2008 tot en met 31 december 2008 van toepassing is op de onroerende zaak (zoals gedefinieerd door de rechtbank) en zo ja, of en tot welk bedrag de erfpachtcanon aftrekbaar is.
Het Hof stelt voor de goede orde vast dat in hoger beroep niet wordt opgekomen tegen de beslissingen van de rechtbank dat het beroep van belanghebbende sub 1 wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk is (rechtsoverweging 4.1 van de rechtbank) en dat geen grond bestaat voor een hogere vergoeding van de kosten van de bezwaarfase en evenmin voor een immateriële schadevergoeding (rechtsoverwegingen 4.17 tot en met 4.21 van de rechtbank).
Belanghebbende sub 1 stelt voorts aan de orde dat de rechtbank heeft verzuimd de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het in eerste aanleg verschuldigde griffierecht.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting.