Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3402, 13/00336

Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3402, 13/00336

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 juli 2014
Datum publicatie
20 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3402
Zaaknummer
13/00336

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 1995 het woongenot gehad van een woning die eigendom was van haar zoon en daarvoor geen vergoeding betaald. Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van een belastbare schenking, omdat niet kan worden aangenomen dat de zoon is verarmd. Dat de inspecteur meent dat sprake is van een bruikleenovereenkomst is niet doorslaggevend voor de vraag of voor de SW voldaan is aan de voorwaarden om een schenking aan te nemen. Evenmin is sprake van de schenking van een vruchtgebruik als bedoeld in artikel 18 van de SW. Dat achteraf is gebleken dat de zoon het woongenot niet heeft opgeëist en in de aangifte successierecht in verband met het overlijden van de echtgenoot van belanghebbende in 2007 is vermeld dat sprake is van een opvolgend vruchtgebruik, is onvoldoende om aan te nemen dat in 1995 een vruchtgebruik is geschonken. Er is geen wettelijke basis om een schenking van dag tot dag aan te nemen. Ten slotte was het met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde artikel 15 van de SW in 1995 niet van kracht.

Uitspraak

kenmerk N13/00336

24 juli 2014

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB 12/2913 en AWB 12/2915 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 mei 2012 aan belanghebbende een aanslag recht van schenking opgelegd voor een belastbare verkrijging in het jaar 1995 (aanslagnummer 3012.185.360000.2) van € 67.650 en een te betalen bedrag van € 23.778.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 mei 2012 aan belanghebbende een aanslag recht van schenking opgelegd voor een schenking in het jaar 2007 (aanslagnummer 3012.086.00018) met een te betalen bedrag € 45.227.

1.3.

Belanghebbende heeft met instemming van de inspecteur op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht tegen beide aanslagen rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

Bij uitspraak van 22 april 2013 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard. De aanslag voor het jaar 1995 is verminderd tot een naar een belastbare verkrijging van € 6.765. De aanslag voor het jaar 2007 is door de rechtbank vernietigd. De inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 944 en de inspecteur is gelast het griffierecht van € 42 te vergoeden aan belanghebbende.

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep heeft alleen betrekking op de aanslag recht van schenking 1995 en is bij het Hof ingekomen op 31 mei 2013, aangevuld bij brief van 9 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

2.1.

Eind 1991 heeft [Y], de zoon van belanghebbende, (hierna: de zoon) een woning gekocht aan de[A-laan 1] in [Z] (hierna: de woning). In 1992 is hij daar met belanghebbende, zijn vader en zijn broer gaan wonen.

2.2.

In het voorjaar van 1993 is de zoon gehuwd en is hij in verband met zijn carrière verhuisd naar het buitenland.

2.3.

Belanghebbende en haar echtgenoot hebben vanaf 1992 onafgebroken in de woning gewoond. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2007 is belanghebbende in de woning blijven wonen. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben geen afspraken gemaakt met de zoon over de duur van de bewoning en zij hebben hem voor de bewoning nooit enige vergoeding betaald.

2.4.

De zoon is in 2008 teruggekeerd naar Nederland. Hij heeft een andere woning gekocht en is daar met zijn vrouw gaan wonen.

2.5.

De waarde van de woning was in 1995 € 225.500.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of in het jaar 1995 een schenking is gedaan door de zoon aan belanghebbende doordat belanghebbende zonder daarvoor een vergoeding te betalen het woongenot heeft gehad van de woning.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag voor het jaar 1995 en tot vernietiging van deze aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing