Gerechtshof Amsterdam, 28-08-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3611, 12/00686 tot en met 12/00692
Gerechtshof Amsterdam, 28-08-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3611, 12/00686 tot en met 12/00692
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2014
- Datum publicatie
- 3 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3611
- Zaaknummer
- 12/00686 tot en met 12/00692
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2
Inhoudsindicatie
Het verzoek om een integrale vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase wordt afgewezen. De schending van het verdedigingsbeginsel vormt geen bijzondere omstandigheid die afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigt. Belanghebbende heeft geen belang meer bij de behandeling van haar grief dat de boekingen ongeldig zijn.
Uitspraak
Kenmerken 12/00686 tot en met 12/00692
28 augustus 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op de hoger beroepen van
[A], te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge)
tegen de uitspraken in de zaken met kenmerken AWB 11/6231 tot en met 11/6237 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15, 20 en 22 september 2011 aan belanghebbende
zeven uitnodigingen tot betaling (UTB’s) uitgereikt wegens de niet-zuivering van aangiften voor extern communautair douanevervoer.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 21
november 2011, de UTB’s ingetrokken en een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 327.
Bij uitspraak van 1 augustus 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 11 september 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres heeft op 8 februari 2008, 11 februari 2008 en 22 februari 2008 aangiften gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van knoflook. Het kantoor van vertrek was [plaatsnaam 1] in Nederland en het kantoor van bestemming was Vyšne Nemecké in Slowakije.
Verweerder heeft op 12 maart 2008, 13 maart 2008 en 27 maart 2008 een “Mededeling niet beëindiging regeling douanevervoer T1” aan eiseres gezonden met het verzoek het bewijs te leveren dat de regeling op regelmatige wijze was beëindigd, dan wel, ingeval dat bewijs niet geleverd kon worden, informatie te verschaffen aan de hand waarvan een nasporingsprocedure kon worden ingeleid. Verweerder heeft bericht van het kantoor van bestemming ontvangen, dat noch de zending noch het daarop betrekking hebbende document bij het kantoor van bestemming werden aangeboden en dat over het verblijf van zending en document geen nadere gegevens konden worden verkregen.
Naar aanleiding van de niet-zuivering van de in onder 2.1 genoemde aangiften zijn de onder 1.1.1 tot en met 1.1.7 vermelde utb’s opgelegd op grond van artikel 203 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW).
In de uitspraken op bezwaar van 21 november 2011 geeft verweerder de volgende reden om de bezwaren gegrond te verklaren:
“(…) Ik heb geconstateerd dat [A] onvoldoende de gelegenheid heeft gehad zijn standpunten over de elementen van de UTB, voordat deze werd vastgesteld, kenbaar te maken.
Daardoor is het tot de grondbeginselen van het gemeenschapsrecht behorende recht op verdediging geschonden. Daarom zal ik het bezwaar gegrond verklaren. Nu ik uw bezwaar gegrond verklaar, zal ik niet meer ingaan op uw andere bezwaren.
(…)
In deze brief deel ik u mede dat ik van mening ben dat er voor wat betreft een integrale vergoeding van proceskosten geen sprake van bijzondere omstandigheden is. (…)
(…)
De mededeling waarin [A] werd uitgenodigd de verschuldigde douanerechten en omzetbelasting te betalen, is ingetrokken. De douaneschuld wordt niet kwijtgescholden. De douaneschuld blijft in stand. (…)”.
Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. of zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die een integrale vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase rechtvaardigen; en
b. of de boekingen die ten grondslag hebben gelegen aan de onderhavige UTB’s, gezien het daartoe strekkende verzoek van belanghebbende, ongeldig moeten worden verklaard.
3.2.Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.