Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:388, 12/00664
Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:388, 12/00664
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 februari 2014
- Datum publicatie
- 19 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:388
- Zaaknummer
- 12/00664
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Vergrijpboete. De inspecteur heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt wat de inhoud van een telefoongesprek is geweest. Inspecteur had gesteld dat daarin aan belanghebbende is medegedeeld wat de gronslag van heffing is bij verkoop van aandelen in een onroerendezaakvennootschap.
Uitspraak
kenmerk 12/00664
6 februari 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. T.C. van Wagensveld (Van Wagensveld & Zonneveld B.V. advocaten en fiscalisten te Amsterdam)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/427 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Hoorn, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 juli 2011 aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 39.198. Tevens is een boete opgelegd van 25% van de nageheven belasting ten bedrage van € 9.799 (hierna: de boetebeschikking).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 31 januari 2012, de boetebeschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 juli 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 september 2012, aangevuld bij brief van 1 oktober 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.12 van haar uitspraak de navol-gende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in de uitspraak opgenomen overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. [A bv] (hierna: [A bv]) is op 15 mei 2008 opgericht. Het doel van deze BV is het verwerven, restaureren, in standhouden en vervreemden van registergoederen, die zijn ingeschreven dan wel zullen worden ingeschreven in één van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten. Aandeelhouders zijn – ieder voor 1/3 deel – [B bv], [C bv] en [D bv]
Op 31 december 2009 verkrijgt eiser van [B bv] en [C bv] in totaal 2/3 deel van het aandelenkapitaal in [A bv].
Eiser heeft de aangifte overdrachtsbelasting betreffende de onder 2.2 genoemde verkrijging laten opstellen door notaris [E]. In deze aangifte staat als waarde van tegenprestatie vermeld een bedrag van € 40.000. De aangifte is op 21 januari 2010 bij de Belastingdienst ontvangen.
2.4.Een brief van 9 maart 2010 van verweerder aan eiser houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Volgens de aangifte heeft u op 31 december 2009 een onroerende zaak verkregen voor een bedrag van € 40.000. Bij de aangifte zitten uittreksels van het Kadaster, maar die vertellen mij niet wat u heeft verkregen.
Indien het gaat om een juridische levering, dan ontvang ik gaarne een afschrift van de akte.
Indien het gaat om het appartementsrecht inzake [a-laan hs] (kad. Gemeente [kadastraal nummer]), verzoek ik u mij het verschil te verklaren tussen de in het kadastrale bericht genoemde bedrag van € 121.000 en het in de aangifte genoemde bedrag van € 40.000.”
Tot de stukken van het geding behoort een door verweerder op 26 april 2010 opgemaakte gespreksnotitie waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
“Vandaag belt [X] mij. Hij heeft na ontvangst van mijn brief contact opgenomen met de notaris c.q. mijn brief doorgestuurd. Volgens hem zou de notaris een toelichting geven op de verschillen tussen de in de aangifte vermelde tegenprestatie en de waarde van het onroerende goed.
Ik vertel hem dat als er aandelen worden overgedragen in een zogenaamde onroerend-goed B.V. je niet mag uitgaan van de waarde die je voor de aandelen betaalt, maar moet uitgaan van de waarde van de onroerende zaken die in de b.v zitten. In zijn geval heeft hij twee/derde van de aandelen verkregen en dus moet hij ook 2/3 van de waarde van de onroerende zaken in [A bv] als uitgangspunt nemen”.
De onder 2.3 genoemde aangifte heeft niet geleid tot het opleggen van een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, omdat eiser met succes een beroep heeft gedaan op de tot 1 januari 2010 van kracht zijnde vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wbr).
2.7. Op 26 november 2010 verkrijgt eiser van [D bv] het resterende deel van de aandelen in [A bv]. De tegenprestatie bedraagt volgens de akte van levering € 20.000.
Het onroerend goed van [A bv] bestond ten tijde van het passeren van deze akte uit het appartementsrecht omvattende het uitsluitende gebruik van de woningen, plaatselijk bekend als [a-laan 1-5hg] te [Q].
Eiser heeft de aangifte overdrachtsbelasting wederom laten opstellen door notaris [E]. In deze aangifte staat als tegenprestatie van de verkrijging vermeld een bedrag van € 20.000 en als aan overdrachtsbelasting verschuldigd een bedrag van € 1.200. Eiser heeft de aangifte op 26 november 2010 ondertekend.
De waarde van het onroerend goed ten tijde van de verkrijging is als volgt vastgesteld:
[a-laan 1hg] € 440.000
[a-laan 2hg] € 425.000
[a-laan 3hg] € 425.000
[a-laan 4hg] € 425.000
[a-laan 5hg] € 245.000
Totale waarde € 1.960.000.
Verweerder heeft op 21 juli 2011 een naheffingsaanslag opgelegd van € 39.198 (6% x 1/3 x 1.960.000). Tevens heeft verweerder bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van 25% (€ 9.799) wegens grove schuld.
Op 3 november 2011 heeft naar aanleiding van het tegen de vergrijpboete door eiser aangetekende bezwaar een hoorgesprek plaatsgevonden. Daarbij was ook notaris [E] aanwezig. De samenvatting die van het hoorgesprek is gemaakt houdt, voor zover van belang, onder meer in:
’De notaris wist natuurlijk niet wat de waarde was van de onroerende zaken in de onderneming hij zag slechts de in de akte vermelde waarde van de aandelen.’”
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit. Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe.
In een brief van notaris [E] aan de inspecteur van 22 maart 2010 betreffende de koop en levering van aandelen in [A bv] op 31 december 2009 (als vermeld onder 2.2 van de uitspraak van de rechtbank) is onder meer het volgende vermeld:
“Zoals u bekend is de waarde van aandelen (en derhalve de koopprijs) afhankelijk van de activa en passiva die zich in de vennootschap bevinden. De waarde van de aandelen komt dan ook niet per definitie overeen met de waarde van het onroerend goed waar de vennootschap eigenaar van is.”
In de aangifte overdrachtsbelasting van 26 november 2010 (als vermeld onder 2.9 van de uitspraak van de rechtbank; hierna ook te noemen: de aangifte) staat bij vraag 4g “Waarde in economisch verkeer” het volgende antwoord:
“De waarde ligt hoger dan de tegenprestatie, de appartementen staan op dit moment te koop voor bedragen tussen de € 329.000 en € 467.500. Zoals bekend komt de waarde van aandelen niet per definitie overeen met de waarde van het onroerend goed waar de vennootschap eigenaar van is aangezien de waarde afhankelijk is van de activa en passiva van een vennootschap.”
De aangifte is ondertekend door belanghebbende.
Ter zitting van het Hof is door belanghebbende – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
“Het zou kunnen dat ik de inspecteur heb gebeld naar aanleiding van een brief en dat ik in een telefoongesprek heb verwezen naar de notaris. Ik kan mij niet meer herinneren of ik een gesprek heb gehad met de heer [F] van de Belastingdienst.
Ik weet wel dat ik op 27 april 2010 een e-mail aan het notariskantoor heb gezonden. Ik heb deze e-mail hier voor mij. In deze e-mail heb ik gemeld dat ik weer zo een brief heb gekregen. Met ‘weer zo een brief’ bedoel ik de rappelbrief van de Belastingdienst van 22 april 2010. Op 28 april 2010 heeft de kandidaat-notaris mij een e-mail gestuurd waarin zij mij meedeelde dat zij “vandaag” contact met de Belastingdienst heeft gehad en dat de brief van 22 maart 2010 bij de Belastingdienst in het verkeerde dossier zat. Ook deze e-mail heb ik nu voor mij. De kandidaat-notaris heeft contact gehad met de heer [F]. Ik heb geen contact gehad met de heer [F]. Dat weet ik nu zeker.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil primair of de vergrijpboete terecht is opgelegd en subsidiair de hoogte van de vergrijpboete.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.