Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3940, 13/00363
Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3940, 13/00363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 september 2014
- Datum publicatie
- 1 oktober 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2014:3940
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:175
- Zaaknummer
- 13/00363
Inhoudsindicatie
Hetgeen belanghebbende heeft opgemerkt omtrent haar benarde financiële positie in het jaar 2014 mist betekenis voor het geschil over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008.
Uitspraak
kenmerk 13/00363
10 september 2014
uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5399 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 oktober 2011 voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.009 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 651.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 15 oktober 2012, de aanslag gehandhaafd
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard in haar uitspraak van 2 mei 2013.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is op 13 juni 2013 bij het Hof ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Van belanghebbende zijn drie gedeeltelijk dezelfde brieven ontvangen, gedagtekend 15 juli 2014. Een afschrift van deze brieven is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
Belanghebbende heeft als beroep het verlenen van eerstelijns gezondheidszorg in asielzoekerscentra. Zij verricht haar werk in door [derden] ter beschikking gestelde praktijkruimten. De resultaten worden door eiseres als winst uit onderneming aangegeven.
Eiseres heeft voor het jaar 2008 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.991 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.128.
Eiseres heeft vier kinderen. Blijkens het verweerschrift zijn de bruto-inkomsten van drie kinderen van eiseres:
[kind 4] (geboren 24 juni 1988) € 11.371
[kind 3](geboren 24 juni 1988) € 8.911
[kind 1] (geboren 17 mei 1982) € 20.051
De jongste twee kinderen zijn thuiswonend.
Eiseres woont in het onderhavige jaar aan de [a-straat 1] te[P]. Op het moment van de zitting woonde zij daar nog steeds. Zij heeft deze woning in eigendom. In haar aangifte heeft zij deze woning aangemerkt als eigen woning.
Eiseres heeft tevens de eigendom van de woning gelegen aan de[b-straat 1] Zij heeft deze woning op [..] december 2005 aangekocht. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar tweede zoon woonachtig is op dit adres. Eiseres heeft in haar aangifte de woning opgegeven in box 3.
Eiseres heeft voorts de eigendom van de woningen gelegen aan de[c-straat 1 en 2]. Deze panden heeft zij eveneens in haar aangifte opgegeven in box 3. In de woning gelegen aan de [c-straat 1] woont de oudste zoon van eiseres.
2.2.. Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.
In de bij de gedingstukken in eerste aanleg gevoegde jaarstukken voor het jaar 2008 is een ondernemingsvermogen aan het begin en aan het einde van het boekjaar vermeld van ‘0’.
De in de rechtbankuitspraak onder 2.6 genoemde tweede zoon van belanghebbende is [het] in 1983 geboren [kind 2].
3 Geschil
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de aanslag niet te hoog is vastgesteld.